dinsdag 24 april 2012

Mister Cool in Somalië

Mister Cool in 1977
Het was juni 1977, ik zou mijn eerste buitenlandse project gaan doen. In Somalië, een land waar toen bijna niemand van gehoord had, laat staan geweest was. Zo'n eerste uitzending die bereid je goed voor natuurlijk. Ik las alle informatie die ik te pakken kon krijgen en vond o.a.: dat het een van de armste landen van de wereld was, dat de inwoners nomaden waren die met kamelen, koeien en geiten door het land trokken, dat het er erg heet was, dat het trotse mensen waren, dat het prachtige vrouwen waren daar (hoera!) maar dat het voor buitenlanders bijna onmogelijk was om met ze in contact te komen (shit!).
Via Nairobi vlogen we naar Mogadishu, mijn collega Isaac en ik. Op het vliegveld namen we de oudste en gammelste taxi die ik ooit had gezien, een Fiat, die tegen alle wetten van de mechanica in toch het centrum bereikte waar we incheckten in hotel Croce del Sud, een mooi gebouw uit de koloniale tijd, met een Italiaanse eigenaar. Het personeel, allemaal oudere mannen, gekleed in lange witte gewaden.
Nou, dat van die hitte dat klopte wel, gloeiend was het. Het was rond de middag toen we aankwamen en Isaac besloot eerst maar eens een siësta te doen. Maar ik was totaal opgewonden, wilde meteen alles zien en meemaken, pakte mijn camera en ging de straat op. Eerste fout: het land stond onder strenge Russische, communistische invloed in die tijd, alles was geheim en camera's waren NJET.  
OK, dan maar zonder camera en 10 meter buiten het hotel stelde ik meteen al vast dat dat van die mooie vrouwen ook klopte: knappe gezichtjes, ranke figuurtjes, kaarsrechte houding en kleurig en pikant gekleed in dunne, half-doorzichtige doeken die boven één schouder bij elkaar gebonden waren en de andere schouder vrij lieten. Maar wat was dat?: twee van die prinsesjes kwamen op me af, lachten me toe met een onweerstaanbare glimlach en zeiden "come my house".
Wat was dat nou? Dat klopte niet. Dat was niet volgens het boekje, die gastvrijheid. Zouden ze me uitnodigen voor een kopje thee? Ik vertrouwde het niet helemaal en vroeg voor de zekerheid: "to do what?", maar het antwoord maakte alles duidelijk: "you me fuck".
 
Aha, daar kwam de aap uit de mouw. Niet om de hete brij heen draaien maar recht op het doel af. Tsja, wat zal ik zeggen. Dat was op zich wel een aantrekkelijk aanbod, en ik wilde graag alles beleven wat Somalië te bieden had, maar twee minuten na aankomst al? Moest ik niet eerst de stad zien en wat van de Somalische cultuur tot me nemen? En het was echt gloeiend heet, dus ik maakte me er vanaf met: "it's too hot now, some other time perhaps", en vervolgde mijn wandeling.

Ongeveer zó gekleed ..........


........ maar dan met zó'n snoezige snoetjes

Ik liep door straten, langs moskeeën, over markten en was gefascineerd door de mensen, de geluiden, de geuren en kleuren en toen ik een paar uur later terugkeerde in het hotel had ik de interessantste middag van mijn leven gehad. Isaac was intussen wakker en we besloten er op de binnenplaats van het hotel eerst maar eens een te nemen voor de dorst: Breda bier nota bene, dat was in Nederland al jaren niet meer op de markt.

 
Het ging om een Nederlands ontwikkelingsproject, de bouw van een brug over de Juba river bij de stad Bardera, diep in het binnenland. Maar die brug moest nog ontworpen worden en mijn taak was het opmeten van de omgeving van de brug, wat metingen aan de rivier en de begeleiding van het boorwerk voor de berekening van de fundering, dat gedaan zou worden door een Italiaans bedrijf.
Maar voor we naar Bardera konden reizen moest er nog van alles geregeld worden en bepraat  met de wegenbouwminister in Mogadishu.
We huurden Gouled in, onze hulp en tolk op de komende reis en ook een Landcruiser met chauffeur: Hashi. Hashi wilde vooruit betaald worden en kocht van dat geld voor zichzelf een spierwit pak en voor de Landcruiser motorolie en filters. Hij kwam ons het pak trots laten zien en kroop er vervolgens mee onder de auto. Tien minuten later kwam hij er onder vandaan, zijn pak helemaal onder de olie en vet, maar dat scheen hem niets te interesseren. Knettergek was hij, die Hashi, maar daarover straks meer.
 
Verdere observaties in Mogadishu:
- dat het er barstte van de Russen. Als je er op straat een tegenkwam keek hij strak langs je heen en deed alsof je niet bestond;
- dat de Somalische mannen allemaal innig hand in hand met elkaar over straat liepen, inclusief onze minister;
- dat de ambtenaren wel erg traag en bureaucratisch waren maar niet corrupt;
- dat er geen misdaad scheen te bestaan, ik kon midden in de nacht veilig over straat lopen.
 
Somalië was toen nog een stabiel land dat met harde hand geregeerd werd door Siad Barre. Het noordelijk gedeelte, Somaliland, was Brits geweest en het zuiden Italiaans. Verder maakten ze nog aanspraak op de Ogaden woestijn die van Ethiopië was, op Djibouti en op een aangrenzend stuk van Kenia. Vijf gebieden, die in de Somalische vlag gesymboliseerd werden door een vijfpuntige ster. 
 
Dat regelwerk in Mogadishu duurde een paar dagen en de vrije tijd brachten we door in een Britse club aan het strand, waar we Breda bier dronken tegen de dorst, verbrandden in de gloeiende zon en onze ogen uitkeken naar de doorlopende erotische voorstelling van vrouwen die in hun halfdoorzichtige kleren de zee in stapten en er weer uit kwamen met die stof pikant vastgeplakt op hun lichaam.
 
Nadat alles geregeld was en we voor een maand eten, drinken, water, gas etc ingekocht en ingepakt hadden stapten we in de Landcruiser en reden richting Bardera, een paar honderd kilometer het binnenland in. Savannelandschap: lage bomen en struiken, tamelijk vlak, hier en daar een heuvel of een droge rivier. Geen wegen om over naar huis te schrijven: smalle hobbelpaden en soms zelfs helemaal geen weg, alleen droge rivierbeddingen. Geen wild te zien, maar wel herders met kamelen, koeien en geiten. Af en toe kwamen we door een dorpje, bestaande uit simpele, met takken in elkaar geflanste hutten. Hashi bewees steeds weer dat hij gek was en scheurde zo hard hij kon en luid toeterend door die dorpjes heen zodat vrouwen, kinderen, geiten en kippen in paniek wegvluchtten.
In één van die dorpjes stopten we om bij te komen van het hobbelen en daar kocht ik van een vrouw een beker kamelenmelk, want in die tijd vond ik nog dat ik alles moest uitproberen.
Niet lekker en het zag er wat onsmakelijk, grijzig uit. Dat kwam van de as die er als conserveringsmiddel doorheen gemengd wordt, zei Gouled om me gerust te stellen. En ook urine, maar dat zei hij pas toen ik het al op had.
 
Statistieken geven niet altijd een volledig beeld. Somalië exporteerde weinig of niets en was volgens de statistieken dan wel een van de armste landen van de wereld, maar dank zij hun vee zagen de mensen op het platteland er allemaal goed gevoed en gezond uit.
 
Bardera haalden we niet die dag en we overnachtten in een motel: twee hokken met een aarden vloer. In elk stond een bed met alleen een stalen spiraalmatras. Geen kussens, geen lakens, geen dekens, geen handdoeken maar wel een flitspuit met DDT tegen ongedierte. Maar het was heet, het krioelde van de muggen, slapen ging toch niet en in plaats daarvan hebben Isaac en ik die nacht maar doorgebracht met de fles jonge jenever die ik van thuis had meegenomen.

Het valt me ver van huis steeds weer op dat mensen elkaar allerlei intieme privé dingen toevertrouwen waar ze thuis nog niet over zou prakkizeren om het een ander te vertellen. Isaac wist 's morgens alle donkere geheimen van mij en ik die van hem. De jenever zal in dit geval ook wel wat bijgedragen hebben aan de openhartigheid.
 
In mijn kippenhok vond ik een stukje papier met een gedicht er op getypt, een afscheidsbrief aan het leven; in het Duits, ik heb het thuis nog ergens liggen. Het begon met de woorden: "Wantzen im Blut ...." en ging verderop over honger en ziekte en slapeloosheid. Raadselachtig, wie zou dat daar achtergelaten hebben? Zou die man in mijn kippenhok afgepeigerd zijn?
 
'n Paar uur hobbelen en zig-zaggen nog de volgende dag en daar lag Bardera aan onze voeten. Baardheere in het Somalisch, een radiomast, duizend lemen hutten en maar een paar stenen gebouwen, waaronder het guesthouse van het Italiaanse boorbedrijf dat de komende weken mijn onderdak zou zijn.
Een simpel huis, betonnen vloeren, ruwe gemetselde muren, kampeerbedden, de wc een hok met een gat in de vloer, de badkamer een met tentdoek afgeschermde plaats in de tuin waar je een emmer met rivierwater omhoog kon hijsen en over je heen laten stromen: de douche. Kortom: een viersterren accommodatie was het niet.
De gezellige zithoek in het guesthouse
Maar de kok had wel sterren, die kon heerlijke pasta's koken en ossobucca en alle andere gerechten op de Italiaanse menukaart. Dat kun je Italianen wel toevertrouwen, eten en drinken hebben ze altijd goed voor elkaar, waar ze ook zijn. First things first. En vrouwen natuurlijk, ook een commodity die altijd hoog op de prioriteitenlijst staat en daarvan huppelden er ook een stuk of vijf door het huis. 

Isaac, Gouled en de politiecommandant
De Italianen waren er niet, ze waren ergens aan het werk, zei de kok, en wij besloten om ze te gaan zoeken. We hobbelden over een geitenpad de bush in en na een paar kilometer, op de meest afgelegen plek van de hele wereld voor mijn gevoel, stonden we ineens oog in oog met een vrachtwagen: drie Italianen voor in de cabine en 20 Somalische arbeiders achter in de laadbak. Eindelijk weer contact met de beschaving, zowel voor hen als voor ons, we vielen elkaar zowat in de armen van geluk. Maar: ze spraken alleen Italiaans. En wij samen zo'n beetje alle Westeuropese talen, behalve Italiaans. Wat nu?
Maar geen nood: wij hadden Gouled, die Engels en Somalisch sprak en zij hadden een tolk en die sprak Italiaans en Somalisch. Dus dat ging als volgt: wij praatten in het Engels tegen Gouled, Gouled vertelde het in het Somalisch door tegen hun tolk en die weer in het Italiaans tegen Sandro, de aanvoerder van het Italiaanse team. En vice versa. Ik vermoed dat de fijne details van onze discussie verloren gingen in dat vertaalproces.
En zo hadden wij, de "beschaafde" Europeanen, twee Afrikanen nodig om met elkaar te kunnen communiceren.  Een bizarre situatie, de arbeiders op de laadbak stonden het met verbazing en ongeloof te bekijken.
 
Samen terug naar Bardera en goed kennis gemaakt met de Italianen. Uit Sicilië kwamen ze: Sandro Pozzati, achter in de vijftig, Pipo, in de twintig en een derde, van een jaar of veertig, waarvan ik de naam vergeten ben. Een gespierde, woest uitziende kerel die wat weg had van de kapitein van Kuifje. Bikkelhard, niet lang geleden was hij alleen uit  Mogadishu komen rijden, was omgeslagen, auto total loss, been gebroken en met dat gebroken been in drie dagen, in de gloeiende hitte, zonder eten en drinken naar Bardera gestrompeld.

Juba River
Nadat het werk besproken en geregeld was liepen Isaac en ik maar eens naar de rivier om wat foto's te maken van de plek waar de brug moest komen. Dat was de bedoeling tenminste, maar opeens sprong er een woest schreeuwende soldaat voor ons, zijn geweer dreigend op ons gericht. Hij dacht waarschijnlijk dat hij twee internationale spionnen gevangen had. Wij dachten dat ons laatste uur geslagen had. Maar wat we ook allemaal dachten, duidelijk maken konden we het geen van allen aan elkaar en, verbaasd dat we nog leefden, begonnen we, nadat we van de eerste schrik bekomen waren, vriendelijk glimlachend langzaam achteruit te lopen, terug in de richting van het huis. Er kwam geen schot.

Het eten was opgediend: spaghetti vooraf en salade en kalfsvlees en rijst en dessert, met Valpolicella er bij en Italiaanse koffie na. Leuke mensen, aardige man die Sandro. Met een royaal gebaar wees hij op de meisjes en zei: "prendere". Dat begreep ik, zoveel Italiaans verstond ik nog wel.
 
De volgende dag eerst maar eens de leger- en politiecommandanten opgezocht, ons voorgesteld en uitgelegd wat we kwamen doen. En vriendelijk verzocht om daarbij niet doodgeschoten te worden. En ook om foto's te mogen maken. Dat mocht, maar alleen van de locatie van de toekomstige brug, niet van alle staatsgeheimen in Bardera.
 
De betrekkingen met de autoriteiten waren gevestigd, het werk kon beginnen en daarom vertrok Isaac terug naar Mogadishu en vandaar naar Sudan. Ik was alleen met de Italianen, met Gouled en Hashi, met Magga en de andere meisjes, en met het aapje dat de Italianen in de bush gevangen hadden.
 
Ik sprak wat Frans en had een paar jaar Latijn gehad en met die ondergrond en met behulp van handen en voeten sprak ik na een paar dagen vloeiend Italiaans. 'n Soort Italiaans dan, ik denk niet dat het grammaticaal 100% perfect was, maar we begrepen elkaar.
 
De mensen in Bardera kenden de bruinverbrande Italianen die bijna net zo donker waren als zijzelf, maar zo'n witte huid als de mijne hadden ze nog nooit gezien. Ik was een sensationele bezienswaardigheid en ze zaten regelmatig met hun handen aan me om te voelen hoe dat aanvoelt.
 
De rivier zag er bruin en modderig uit, maar het was voor Bardera de enige waterbron. De hele dag lang liepen ezeltjes met grote waterblikken op hun rug, een links, een rechts, tussen de rivier en de stad op en neer te sjouwen. Iedereen dronk uit de rivier: stap stap stap het water in, bukken, een handvol water scheppen en drinken.
 
Bardera was een regionaal knooppunt en er was een pont die beide oevers verbond: een oude Amerikaanse legersloep die door een veerman met de hand aan een kabel heen en weer werd getrokken. In die tijd was Somalië het laatste land op aarde waar de pokken nog voorkwamen en de WHO was bezig met een vaccinatiecampagne om die uit te roeien. Dat ging tamelijk hardhandig: bij de pont stonden twee verpleegsters, elk voorzien van spuiten en van een gewapende soldaat en alle passagiers die met de pont arriveerden moesten hun bovenarmen bloot maken en als ze niet de littekens van de pokkenvaccinatie konden laten zien hadden ze de keuze tussen een spuit en een kogel. Over het algemeen koos men voor de spuit.

De pont van Bardera
De nachtelijke geluiden van Bardera kan ik me nog goed herinneren: het balken van de ezels, het huilen en blaffen en grommen van de honden en het brullen van de leeuwen in de wildernis.

In de weken dat ik er was, ergens eind juni, werd door het hele dorp de nationale feestdag gevierd met ophitsende muziek en tromgeroffel en wild dansende vrouwen, de moeders met hun babies op de rug gebonden. De hele nacht ging dat door. Toen hadden ze nog het ideaal om de vijf Somalische gebieden bijeen te voegen tot één nationale staat. Tegenwoordig ..., maar laat ik het daar maar niet over hebben.
  
Sandro was al vele jaren in Somalië en had wel eens gezien hoe kleine meisjes besneden werden door een oude vrouw met een bot mes. Hij beschreef hoe ze aan handen en voeten vastgebonden werden en de afschuwelijke pijn die die kinderen leden. De clitoris en alles wat los zit wordt weggesneden en dan wordt de opening met naald en draad dichtgenaaid. Een klein gaatje blijft open waardoor ze kunnen urineren. Als ze trouwen wordt dat gaatje een stukje opengesneden zodat de echtgenoot naar binnen kan en aan zijn gerief kan komen. Raakt ze in verwachting dan wordt kort voor de geboorte de poort helemaal geopend voor de baby, maar na de bevalling wordt die weer dichtgenaaid op de maat van de echtgenoot.
Ik zal hier niet in details treden, maar ik heb zo'n kale, besneden, van alle tierelantijnen ontdane opening met eigen ogen aanschouwd en kan uit de eerste hand getuigen dat die er voor een Westers persoon van het mannelijk geslacht met de standaard sexuele voorkeur niet echt uitnodigend uitziet.
 
De kok, naam vergeten, kauwde elke dag qat, een plant die uit Yemen aangevoerd werd. Je kauwt er op, houdt de vezels in de mond en slikt het sap door. Ik moest het ook eens proberen, zei hij, en gaf me wat. Het zag er uit als een takje van een ligusterheg en zo smaakte het ook: vies en bitter. Ik spuugde het na een paar minuten uit en heb het stadium van de tevreden, relaxte roes niet bereikt. En het daarna nooit meer geprobeerd, ook niet in Yemen, waar het spul vandaan kwam en waar ik een paar jaar later gewerkt heb.
 
Die gekke Hashi had de tijd van zijn leven in Bardera. Niets te doen, meer geld dan hij ooit had verdiend, en de inwoners van het dorp keken tegen hem op alsof hij de persoonlijke afgezant van de president, de Verenigde Naties en de Paus was. Die status dankte hij aan mij. Mister Cool noemde hij me en keek altijd met eerbied, bewondering en dankbaarheid naar me op.
Op een middag na het werk, fris gedoucht, wachtend tot het eten klaar was, zat ik in de tuin wat te spelen met het aapje. Hashi kwam het bekijken en wat hem bezielde weet ik niet, maar hij pakte een steen en gooide hem keihard naar het aapje.
Die krijste van de schrik en de pijn, ik schold en vloekte van woede en gaf Hashi een schop onder zijn kont en die vluchtte jankend weg, nog erger geschrokken dan het aapje.

Magga met het aapje
Een half uur later kwam Gouled naar me toe.
"Wat is er gebeurd met Hashi?"
"Ik heb hem onder zijn kont geschopt, die klootzak."
"Waarom?"
"Omdat hij het aapje met een steen gooide."
"Hij is naar de politie gegaan en heeft aangifte gedaan omdat jij hem wilde vermoorden."
"Moet hij zelf weten, interesseert me niet wat die gek allemaal vertelt."
"Ja, maar de politie gelooft het verhaal en neemt het serieus. Ze willen je komen arresteren."
 "Ga maar terug naar de politie en zeg dat ik morgenvroeg langs kom om het uit te leggen."
 
De volgende morgen:
"Goeiemorgen kapitein, wat is het probleem?"
"Hashi zegt dat je probeerde hem te vermoorden."

Ik vertelde in het kort wat er gebeurd was en waarom en dat een een moordaanslag volgens mij wat anders was dan een trap met mijn blote voet tegen Hashi's achterwerk. De kapitein geloofde me wel maar legde me uit dat ik geluk had dat ik nog leefde. Dat een trap onder de kont wel zo ongeveer de grootste belediging was die je een Somaliër aan kon doen en dat de Somalische erecode bloedwraak eiste.
Hij kon niet beslissen wat er met me moest gebeuren, hij moest dat aan de rondreizende rechter overlaten. Die zou over een maand of drie komen en in de tussentijd moest hij me opsluiten. Tenzij .... ik m'n excuses zou aanbieden aan Hashi. "Dat nooit, ik had hem nog veel harder moeten schoppen, die dierenbeul!"

De kapitein sprak geen Engels, en die hele conversatie werd heen en weer vertaald door Gouled. Die begon zich op dat punt zorgen over me te maken. De kapitein meende het serieus, zei hij, en hij smeekte me om mijn excuses aan te bieden. Drie maanden in een Somalische cel, en daarna een rechtszaak, dat trok me niet erg aan, dus ik zei OK, roep Hashi maar binnen.
Daar kwam hij aan, met een idiote grijns op zijn gezicht. Ik liep op hem toe, met een lachend gezicht, gaf hem een hand en zei in het Nederlands: "Hashi, stomme klootzak, als je dat nog een keer flikt dan schop ik je nog veel harder."
 
Dat werd door alle aanwezigen opgevat als geldig excuus en daarmee had het recht zijn loop gehad en was de Somalische eer weer hersteld. (De zaak zou later in Mogadishu weer losbarsten, maar op dat moment dacht ik dat het afgedaan was.)  Hashi was opgetogen: yes Mister Cool, thank you Mister Cool. Ik was weer vrij en kon weer aan het werk.

Toen het meetwerk allemaal klaar was had ik niet veel meer te doen. Maar ik moest de resultaten van het boorwerk mee naar huis nemen en er zat niets anders op dan te wachten tot de Italianen klaar waren.
De boringen op de beide oevers waren klaar, ze waren nu bezig met een boring midden op de rivier. Ik zat het van afstand te bekijken, zittend aan de oever, in de schaduw van een struik.

Er liepen daar altijd mensen langs, op weg naar of komend van de pont. Opeens sprong een man met een panga (groot mes) op me af en hakte er mee net boven mijn hoofd. Het gebeurde zó snel dat ik geen tijd had gehad om te schrikken. Wat was er gebeurd: de man zag een slang die zich van een tak omlaag liet zakken en op het punt stond om op mijn hoofd te landen. Hij had met een snelle slag de kop van het beest afgehakt en die rolde op de grond terwijl het lijf bleef hangen in de struik. Een mooie groene slang was het, een meter of anderhalf lang. Hij stroomde langzaam leeg, zijn bloed druppelde in het zand; rood bloed. Ik weet niet of het een giftige slang was, ik weet nog minder wat hij van plan was, misschien ook alleen naar even voelen hoe zo'n witte huid aanvoelt.

Een uur later: opwinding, geschreeuw en daar kwamen een man of vijf uit de bush met een python die ze net doodgeslagen hadden. Een monster was het, minstens zes meter lang en 20 cm doorsnee. Of ik hem wilde hebben? Ze boden aan de huid voor me te prepareren, maar dat aanbod wees ik beleefd af want ik betwijfelde of ik die op Schiphol door de douane zou krijgen.


 
Vlnr: Gouled, Mister Cool (met schildpad) en de schoolmeester, op de weg terug naar Mogadishu
Een paar dagen later was het boorwerk klaar. Ik nam afscheid van Bardera en de Italianen en begon de terugreis naar Mogadishu met Hashi, Gouled en een meeliftende schoolmeester. De terugreis lukte in één dag en in Mogadishu werd ik door de managers van het boorbedrijf, twee jonge ingenieurs, uitgenodigd om tot mijn vertrek in hun guesthouse te wonen. Ze hadden ook een luchtfoto voor me van de omgeving van de brug, in de tweede wereldoorlog gevlogen door de Royal Air Force. Er was niets veranderd in die dertig jaar en behalve de rivier, wat bush en een paar hutten was er niets op te zien. Maar luchtfoto's zijn streng geheime documenten zeiden ze en ik moest toestemming hebben van de regering om hem mee het land uit te nemen.

De volgende dag eerst maar eens naar de minister om verslag uit te brengen van het boorwerk en om die luchtfoto te regelen.
 
"Asalaam aleikum minister, mag ik binnenkomen?"
"Ah, Mister Cool, je bent terug uit de bush! Kom binnen, ga zitten. Hoe was Bardera? Heb je je werk kunnen doen?" "Ja, alles is prima verlopen, het meetwerk en het boorwerk is allemaal klaar. We hebben nu alle benodigde gegevens voor het ontwerp van de brug. Maar ik heb nog een verzoek: ik heb hier een luchtfoto en die zou ik graag meenemen." "Een luchtfoto!!! Dat is een geheim strategisch document. Dat kan zo maar niet. Dat moet ik in de ministerraad bespreken en de minister van defensie moet dat goedkeuren. Kom over een paar dagen nog maar eens terug."
"Er is trouwens nog een kwestie die ik met je moet bespreken. Hashi was hier en vertelde me dat je hem bijna doodgeschopt hebt."
"Die Hashi is niet goed wijs" zei ik en legde uit wat er gebeurd was en waarom ik kwaad was geworden en dat de hele zaak al door de politiecommandant in Bardera was afgehandeld.
"Dus je mishandelt een onderdaan van dit land om een aap te beschermen? Wat kan jou die aap schelen?" "Tsja, in Europa vinden we dat we dieren moeten beschermen. Mishandeling van dieren is bij ons een misdaad."
"Maar je bent hier Afrika" beet hij me toe, "en hier vinden wij mishandeling van mensen een misdaad. Je hebt je in ons land maar te houden aan onze wetten."
"Daar heb je wel gelijk in", zei ik een beetje bedremmeld, "maar ik heb Hashi in Bardera al mijn excuses aangeboden."
"Met excuses is die zaak niet afgedaan" zei hij, "zó gemakkelijk kom je er niet van af. Ik zal eens met de minister van justitie bespreken wat we hier mee gaan doen. We hebben al meer Nederlanders in de gevangenis zitten, je zou de eerste niet zijn."
Kort daarvoor was een Nederlands zeiljacht aangehouden in de Somalische territoriale wateren en de opvarenden, een ouder echtpaar, waren gearresteerd en op verdenking van spionage opgesloten.
"Je mag het land voorlopig niet verlaten, kom volgende week maar eens terug, dan zullen we kijken wat we met je gaan doen."

Ik kon me eigenlijk niet voorstellen dat de minister dat cadeau van Nederland, die gratis brug, in gevaar zou brengen vanwege een trap onder de kont van een halve gare chauffeur, maar helemaal lekker zat het me toch niet. Maar goed, voorlopig was ik nog op vrije voeten en had ik vakantie in Mogadishu. 's Morgens werkte ik aan mijn rapport voor het hoofdkantoor en de rest van de dag trok ik op met de twee jonge Italiaanse ingenieurs. Die jongens hadden het voor elkaar daar, een dolce vita waar je alleen van kunt dromen: mooi groot huis, werken van 8 tot 1, 's middags naar het strand: surfen, snorkelen en harpoenvissen en elke avond een party met een zwerm Somalische vriendinnen en met de die nacht in Mogadishu overblijvende Alitalia stewardessen. Dan gingen de 's middags gevangen vissen en kreeften op de BBQ en kwam het bier, de wijn en de whiskey uit de kast en werd er de hele nacht gefeest, gezopen en de beest uitgehangen.
Ik wilde zo'n stewardess eens laten horen dat ik een aardig woordje Italiaans mee kon spreken en begroette haar met "buona notte", wat niet "goeienavond" betekent, wat ik bedoelde te zeggen, maar "welterusten", fluisterde een van die Italianen me in.
 
Een van de vriendinnen van het ingenieursduo kwam me opzoeken in het guesthouse. Ik ontving haar in de woonkamer en liet koffie aanrukken. Ze klaagde dat ze niet de volle aandacht kreeg, dat Gianni haar een beetje links liet liggen de laatste tijd en vroeg of ze mijn huis mocht zien.
Het duurde even voor ik snapte dat ze niet mijn 5.000 km verwijderde huis in Nederland bedoelde, maar mijn aangrenzende slaapkamer. Toen dat doordrong heb ik, als vriendendienst aan Gianni, het aandachtstekort maar even aangevuld. Wat doe je niet allemaal voor je vrienden.
 
Vermoeiend, zo'n leven en na een dag of vijf besloot ik maar eens bij de minister langs te gaan en te kijken of ik al weg mocht. Dat mocht niet, ik moest geduld hebben, er was nog geen beslissing genomen over de foto en ook niet over mijn Hashi geval.
 
Terug naar mijn vrienden en de zaak besproken. Die schatten in dat ik eigenlijk weinig risico zou lopen als ik zonder toestemming zou vertrekken. Somali Airlines zou de de volgende dag een nieuwe vlucht openen, vanuit de Seychellen via Mogadishu en Cairo naar Rome en ze konden er wel voor zorgen dat ik op die vlucht kwam.
Ik besloot het er op te wagen, pakte de luchtfoto goed in tussen de bladen van een schrijfblok en vertrok de volgende morgen vroeg naar het vliegveld. 3 Juli 1977 was het, mijn 30ste verjaardag. Het zou een spannende dag worden. Zonder problemen ingecheckt, door de douane heen en naar de vertrekhal, een gloeiend hete schuur met 20 plastic stoeltjes die allemaal al bezet waren. Staan dus. De geplande vertrektijd was 9 uur, maar er was wat vertraging opgetreden deelde men mee. Shit, ik wil zo snel mogelijk weg hier, kom op met die kist. 11 uur, nog meer vertraging. Ik stond al vier uur in die stinkende hete hal en ik was jarig. 12 uur, de deur ging open en binnengestapt kwamen twee gewapende militairen vergezeld van een gluiperig uitziend klein mannetje in burger. Ze bleven bij de deur staan, speurden rond, zagen me staan en kwamen recht op me af. De dwerg keek me geniepig aan en snauwde: "meekomen". Dat was het dan dacht ik, 30 jaar vrijheid en de rest van mijn leven wegrotten in een Somalische gevangeniscel. We liepen naar de hal waar alle ingecheckte bagage stond. "Waar is jouw koffer?" ik wees hem maar aan, wat kon ik anders doen? "Openmaken" blafte hij, en ik gehoorzaamde braaf. Daarop begon hij te graaien, alles werd overhoop gehaald en onderzocht, hij bladerde in alle boeken en schrijfblokken, het was duidelijk dat hij naar de foto zocht. Hij zou hem wel vinden, dat kon niet anders, en dan was ik echt de lul. Op mijn verjaardag de bak in. Diefstal van geheime staatsdocumenten, illegaal de grens over, molesteren van een onschuldige staatsburger, dat zou me minstens tien jaar gaan kosten.
 
Maar hij vond hem niet!!!! "Volgen" zei hij nijdig, liep met mijn koffer terug naar de incheckbalie en zette hem op een weegschaal. Twee kilo te zwaar krijste hij, dat kost je twee honderd dollar! Het drong op dat moment tot me door dat hij het opgaf en alleen nog een beetje wilde pesten, dat kleine rancuneuze opsodemietertje. Er viel honderd kilo gewicht van me af. Ik had voor de poort van de hel gestaan, had het vuur al gevoeld en de zwavel al geroken en kwam in één klap midden in de zevende hemel terecht. Ik moest 200 dollar betalen maar dat was het mooiste verjaardagscadeau van mijn leven.
Die twee kilo was trouwens net het gewicht van een papaya die ik ingepakt had en dat werd op slag de duurste papaya aller tijden. De koffer werd weer bij de vertrekkende koffers gezet en ik mocht me weer bij de vertrekkende passagiers voegen. En eindelijk, om een uur of twee kwam hij aanzetten, een oude gammele DC 8 van Somali Airlines.

 
Gammel of niet, ik wist niet hoe gauw ik er in moest komen en toen hij een uur later het luchtruim koos slaakte ik een zucht van verlichting met een kracht van 6 op de schaal van Richter. Gered! Naar huis! Vrij! Niet naar de gevangenis!
 
In Cairo moesten we een uur wachten. Ik ben daar even naar buiten gelopen en kon toen pas goed zien wat voor een oude, gammele, slecht onderhouden kist het was. Van kamelen hebben ze meer verstand dan van vliegtuigen. Maar dat laatste stuk naar Rome haalde hij toch ook nog. Het was al laat toen we landden, mijn vlucht naar Amsterdam was al weg. Ik wisselde een paar honderd dollar voor een miljoen lire en nam een taxi naar het dichtstbijzijnde hotel. Daar ging ik aan de bar zitten en vierde met een andere gestrande passagier, een Duitser, mijn vrijheid en mijn 30ste verjaardag.
 
PS 1: Dit alles vond plaats in juni - juli 1977. Ik heb dit opgeschreven in mei 2009, 32 jaar later, helemaal uit mijn geheugen. Ik sta er zelf van te kijken dat ik nog zoveel details weet. In die 32 jaar heb ik in diverse landen gewerkt en veel interessante en spannende dingen meegemaakt, maar er is lang niet zoveel van blijven hangen. Het was mijn eerste reis naar Afrika en die heeft blijkbaar een onuitwisbare indruk achtergelaten.
 
PS 2: Ik heb het Duitse gedicht gezocht en gevonden:
 
Gebet
 
Klebrige Wantzen im Blut,
verfluchte Ratte der Schlaflosigkeit,
verfluchte Ratte, die mit mir alles teilt,
nächtliches Bett
sowie mein tägliches Brot.
Nichts hinterlassend
außer diesem geschwürigen Hunger,
der sich zwischen den Adern ausdehnt.
Geräuschlos wie der Tod,
der irgendwo lauert,
oder wie die bleierne Wolke,
die wie die Raupe auf den Stern zu kriecht,
Leben und Licht erstickend,
oh Götter, geboren
aus Ohnmächtigheit,
verlaßt meinen Altar
in dieser Stunde
der Selbstbesinnung.
 
 
Aden
Berlin 1974
kurz vor der Abreise

Geen opmerkingen:

Een reactie posten