zondag 29 april 2012

Prinsessebedje


Dhaka, 26 mei 2005

Ben weer even ziek geweest, maar intussen ben ik weer voor de volle 80% OK. Of het door het water komt, of de lucht, ik weet het niet, maar echt lekker fit voel ik me hier nooit.

Gisteren een aanrijding gehad met een riksja. Die ricksjapullers komen rechtstreeks uit de rimboe, hadden voor ze naar Dhaka kwamen nog nooit een auto gezien. Ongeleide projectielen, loose canons waar je alles van kunt verwachten wat je niet kunt verwachten. Hij reed helemaal rechts, wat in Holland OK is, maar hier niet, en besloot maar naar zijn eigen weghelft terug te gaan op het moment dat ik hem aan het ontwijken was. Doing-doing, wat blikschade aan mijn auto; hij had helaas niets, alleen een paar boze passagiers die bij mij verhaal kwamen halen, maar schrokken van mijn boze reactie en terugvluchtten hun riksja in.

Claudia is het liefste en gemakkelijkste kind van de wereld, maar ze heeft één probleem: bang om alleen te slapen. Een onoplosbaar probleem, alles geprobeerd, niets gelukt en dus sliepen we tot voor kort met zijn drieën in één bed. Geen probleem met drie dunne sprietjes. Nou OK dan, twee dunne sprietjes en een dikke.


Ruby is daarentegen niet de makkelijkste van de wereld. Een van haar problemen is dat ze altijd leuke dingen ziet bij anderen en, dat voel je al aankomen, die dan zelf ook wil hebben. Haar recentste ontdekking was het bedje van een van Claudia's vriendinnetjes, speciaal ontworpen en gemaakt door een timmerman, met het hoofd- en voeteneind in de vorm van een kroon, een echt prinsessebedje. En dat bed moest en zou er voor Claudia ook komen, want alleen het beste is goed genoeg voor ons oogappeltje. Ik stribbelde nog even tegen door te vragen of Claudia daar dan ook wel echt in zou willen slapen, maar dat was natuurlijk flauw gezeur van me. Dus: de timmerman gebeld en een week later kwam het aan: een mooi lichtblauw prinsessebedje met gouden bolletjes op de kroon. Wat prachtig, wat stond dat mooi op Claudia's kamer en wat waren de meisjes er blij mee. Weg met dat oude bed, terug naar de meubelopslag.

Het prinsessebedje

Maar toen kwam de avond en de vraag: waar slaapt Claudia? In het nieuwe bed natuurlijk en pappa en mamma op hun eigen kamer samen in hun eigen twijfelaar van 1.50 m. breed Maar niet lang, want zogauw pappa sliep kwam Claudia aangetrippeld en kroop lekker tegen mamma aan. De volgende avond: met eerst prijzen (je bent al zo'n grote flinke meid) en toen dreigen (ik sluit je op, ik verkoop het bed weer) weer gelukt om ze in het nieuwe bed te krijgen; tot ik weer sliep en zij weer gezellig aansloot.
En ik, die dat bed helemaal niet gewild had, kon nu elke avond eerst het gevecht aan met Claudia en kon vervolgens niet fatsoenlijk slapen wegens plaatsgebrek. Na een paar dagen waren we alledrie uitgeput wegens tekort aan slaap.

Dat was ik dus zat, en wie kan er raden hoe dit voorlopig afgelopen is? Juist: mamma en Claudia slapen nu gezellig samen in de twijfelaar en yours truly in het hemelsblauwe kinderbedje.

Wordt vervolgd.



Armoe


Dhaka, 16 juni 2005

Miljoenen mensen moeten elke dag weer ploeteren voor een handjevol rijst. De dagloners op de bouw b.v., die tien uur lang bakstenen of emmers beton op hun hoofd omhoog moeten sjouwen voor een euro. Of de voddenboer die ik net zag ploeteren. Het is 16 juni, het regent, alles is modderig en grauw. Ik stond in de file en zag een man met zijn zoontje van een jaar of acht, allebei vodden aan hun lijf, een kar met afval door de modder duwen. Niet dat de mensen hier veel waardevols weggooien, maar uit de stinkende hopen huisafval die hier en daar langs de straat liggen, scharrelen ze toch nog wat troep, papier, plastic, blik, bijelkaar om te verkopen. De man, de jongen, de kar, alles even goor en grauw en smerig, zwetend in de zompige hitte, wringende, toeterende auto's die millimeters langs hen heen scheuren, de hel moet er zo ongeveer uitzien. Geen topbaan.

Toen onze file even later wat opschoof zag ik de schatzoekers weer: wiel afgebroken, hun karretje in elkaar gestort, hun handel midden in een grote plas water. En de twee proberend hun schatten op het droge te brengen.

Wat een ellende. Wat moet je in je vorige leven misdaan hebben om zo te moeten leven? En wat zouden ze zo ophalen? 50 cent per dag?


Ik heb hier in Dhaka al duizenden arme sloebers gezien, bedelend, tussen afval graaiend, miserabel, mager, ziek, blind, mismaakt, gewond, geen armen, geen benen en ik ben niet gauw onder de indruk. Maar vorige week zag ik vlak bij ons kantoor in het voorbijrijden een vrouw op een vuilnishoop zitten, een vieze gore stinkende hoop huis- en tuinafval waar de ratten en kakkerlakken nog met een boog omheen lopen. En die vrouw, voor in de twintig schat ik, gekleed in gore lappen, zat boven op die stinkende hoop te ETEN!!!!
Ze graaide tussen de troep en ik weet niet wat ze daar voor lekkers vond, maar ze stak steeds stukjes in haar mond en kauwde er op alsof het toastje met kaviaar waren. Ze zag er goed doorvoed uit. Toen ik een half uur later weer langs kwam zat ze er nog. Aan het dessert waarschijnlijk.



Maid-crisis

Dhaka, 10 augustus 2005

We zijn weer in Dhaka en bij terugkeer zaten we weer meteen in een maid-crisis. Dat wordt intussen bijna traditie. Priti, onze maid van de laatste tijd, heeft ruzie gekregen met Santa, die op het huis paste en het konijn, de schildpadden en de vissen voerde, en is er vandoor gegaan. Maar geen nood: meester Freek, de bovenmeester van de Nederlandse school is in juni voorgoed uit Dhaka vertrokken en Poorno, zijn kok, was werkloos en stond al te trappelen om het over te nemen. Meester Freek had hem een prima getuigschrift gegeven: eerlijk, hardwerkend, betrouwbaar en een fantastische kok.
Nou, dat valt tegen kan ik jullie zeggen: weinig variatie, nog minder smaak, wel altijd veel zout. Onze kakkerlakken zijn dat niet gewend en lopen er met een grote boog omheen. En hij gaat me een beetje op de zenuwen. Hij noemt me steeds "brother", staat naast me te kijken als ik begin te eten en vraagt dan heel blij: "lekker?". Dan zou ik hem graag die pan met zoute troep over zijn kop omdraaien, maar het is een goeiige jongen, dus ik houd me maar in.

Freek en Mina waren zeer bijbels, daar zal dat ge-brother wel vandaan komen. Mina is Bangladeshi en ze zijn al 28 jaar getrouwd. Er zat hier nog een Nederlands/Bangladeshi stel dat al 28 jaar getrouwd was; ook in mei-juni vertrokken. Ik dacht altijd dat ik de eerste was die dat avontuur aandurfde.

Verder weinig te melden: nieuw project, nieuwe auto, een Toyota Landcruiser waarmee ik het komende jaar door het hele land moet gaan reizen.

Tot ...?

Naar Afrika


Kampala, 12 februari 2006 

We zijn intussen al drie weken in Oeganda en jullie zitten vast te branden van verlangen om te horen hoe het hier is. 
Prima: mooi land, mooie stad, vrolijke mensen, en op kantoor: interessant werk, leuke sfeer, aardige collega's. Ik ben ineens diplomaat en ben bv observator bij de verkiezingen op 23 februari. Maar het normale werk is het begeleiden van wegenbouwprojecten, vanaf de identificatie t/m de uitvoering.
Wat een opluchting toen we Afrika binnenvlogen in een vliegtuig vol vrolijke Afrikanen, ik had ze allemaal kunnen knuffelen. Ruby heeft nog niet helemaal haar draai gevonden hier en mist haar vriendinnen en haar tennisbaan in Dhaka. Maar dat zal allemaal wel bijdraaien als we ons eenmaal gesettled hebben en een tennisbaan hebben gevonden etc.
We wonen voorlopig even in een gemeubileerd appartement op loopafstand van mijn kantoor, maar we zijn druk op zoek naar een huis. Mooie huizen hier, met grote tuinen, maar niet goedkoop: 2.000 dollar/maand is nog niks. Ik had mijn keuze eigenlijk al gemaakt, maar Ruby is het er niet mee eens en die moet er de hele dag doorbrengen, dus we zoeken verder. Maar nog meer haast heb ik met een auto, een beetje een grote 4x4, want we willen veel kampeertrips gaan maken naar de nationale parken en jullie komen natuurlijk allemaal op bezoek, dus we hebben veel plaats nodig. Straks gaan we weer een Landcruiser bekijken. 
Het eerste weekend, 28 en 29 januari, hebben we een auto gehuurd en zijn naar de bron van de Nijl en de Bujagali watervallen gereden, zo'n 100 km hier vandaan. Mooie rit door een mooi groen, heuvelig landschap. Het oorspronkelijke beginpunt van de Nijl was een waterval waar hij Lake Victoria uitstroomde, maar die waterval is verdwenen doordat er een dam is gebouwd voor een waterkrachtcentrale.

De startstreep van de Nijl: rechtsaf naar de Middellandse Zee
Heel Lake Victoria (het tweede grootste meer ter wereld) vormt nu eigenlijk het stuwmeer. Een kilometer of 10 verderop hebben we overnacht in een luxe tent (met badkamer) aan de oever van de rivier. Een schitterend uitzicht met recht voor ons kolkende stroomversnellingen en in de verte de Bujagali Falls: een smalle doorgang met een meter of vijf verval waar de rivier zich met geweld doorheenwringt. Je kunt er met een kayak of een raft doorheen als je durft, maar dan moet je toch een beetje lef hebben; ik heb er veel onder zien gaan en om zien slaan. Afrikaanse jongens flitsen er doorheen met alleen een plastic jerrycan om zich aan vast te houden.

Bujagali Falls
In de parken kun je al het Afrikaanse wild zien, maar Oeganda is vooral bekend vanwege de gorilla's en de vogels. De eerste ochtend dacht ik wat bijzonders te zien toen er een maraboe overvloog, maar even later zag ik er nog een, en nog twee, en nog twintig ...., het zijn de ratten van Kampala; ze leven van afval, zitten overal en schijten alles onder.
Kampala is een mooie stad, een rustig dorpje vergeleken met Dhaka. Groen en heuvelig, restaurants en bars, moderne winkelcentra, vrolijke mensen en lekker bier. We lopen nu elke avond naar het Garden City shopping centre, drinken daar eerst een pilsje op een terrasje met uitzicht over de golf course, lopen even door de supermarkt en wandelen weer met de boodschappen naar huis.

Na het werk: "shopping" in Garden City
Claudia is ook nog niet 100% gewend. Ze mist haar school en heeft ook nog geen vriendinnen, maar dat zal ook wel snel beter gaan. Ze gaat naar de International School of Uganda, zoiets als de American School in Dhaka, maar veel minder leerlingen en ook minder faciliteiten. Maar goed onderwijs en een goede sfeer geloof ik. De school ligt een stuk buiten de stad. Ze wordt 's ochtends om 7:25 u. met de bus opgehaald en wordt om 15:50 u. weer afgezet.
"No hurry in Africa" las ik laatst op een T-shirt, en het is inderdaad een relaxed leven hier, maar ze beginnen er wel vroeg mee. Als om 6 uur mijn wekker gaat is het nog hartstikke donker buiten, maar het leven is al volop aan de gang. 
Conclusie: alles even mooi hier, kom zelf maar eens kijken.

Dr Stockley

Kampala, 9 maart 2007

Dr Dick Stockley

Dr. Stockley, onze huisarts, is een beroemd man in Kampala. Iedereen kent hem en zijn praktijk, The Surgery. Het is een komiek. Hij heeft een heel droge, practische kijk op de medische wetenschap en als je bij hem op consult komt maakt hij je eerst aan het lachen en dan lijkt het allemaal al veel minder erg.

Toen Ruby onlangs bij hem kwam met puistjes op haar lichaam en gezicht zei hij: “Wat geeft dat? Je bent toch al getrouwd!” Tegen Tina, vrouw van een collega, die last had van een knie en daardoor niet kon joggen zei hij: “Waarom wil je joggen? Wil je eeuwig leven?”  En Claudia moedigde hij aan om altijd flink alcohol te drinken, anders zouden de mensen van de alcoholfabriek werkloos worden. Hij verzekerde haar ook dat hij elke week zijn sokken wast, of het nou nodig is of niet.

Ik geloof eigenlijk niet erg in huisartsen. Als ik zelf niet weet wat ik mankeer, weten zij het meestal ook niet en gaan maar wat experimenteren.

Maar ik had al een tijd regelmatig last van een stekende pijn aan mijn scheenbeen en ben toch maar eens naar The Surgery gegaan deze week. Stockley had een vrije dag en zijn collega Dr Ntaati bevestigde meteen al mijn vooroordelen: hij klopte wat en voelde wat en besloot toen maar mijn bloed te onderzoeken; dan was hij van me af. Morgenmiddag terugkomen voor de uitslag.

Maar de volgende dag was hij er niet en kwam ik bij Dr Stockley terecht.

“Wat is er aan de hand?”

"Hier voor op mijn been doet het af en toe verschrikkelijk pijn, net of iemand er een scherp, spits mes in ramt. Ik ben nu hier voor de uitslag van het bloedonderzoek."

"Welke idioot onderzoekt er nou bloed als je pijn aan je been hebt?"

"Tsja ........."

"Kom hier eens zitten, laat eens zien. Doet dit pijn?"

"Nee."

"En dit?"

"Ook niet."

"Zit het binnenin?"

"Nee, op de buitenkant van het bot."

"Ik weet al wat het is: neuralgia. Dat doet inderdaad erg pijn, het is beschreven als de ergste pijn die er is. Wees maar blij dat je het niet aan je kont hebt. Dat komt namelijk ook vaak voor en dan heet het "neuralgia analis". Het is tamelijk embarrassing als je in gezelschap ineens gaat gillen en naar je kont grijpt. Dan kun je het beter aan je been hebben.
Het komt ook voor op het gezicht. Het is een zenuw die pijn doet, maar de oorzaak zit op een heel andere plek. Bij de gezichtspijn zit de oorzaak in de hersenen. Bij jou zit het in de rug. Er zijn in Europa misschien wel knappe neurologen die je kunnen opereren, maar hier is er niet veel aan te doen. Doe maar elke ochtend wat rugoefeningen."

En daar kon ik het mee doen. “Wees maar blij dat je het niet aan je kont hebt.” Ik denk dat ik dat ook voortaan maar als standaard antwoord ga geven als iemand me zegt dat hij pijn heeft.

“Pappa, ik heb hoofdpijn!” “Wees maar blij dat je het niet aan je kont hebt.”

Ik heb het thuis opgezocht in Wikipedia en inderdaad: "The pain associated with TN is recognized as one of the most excruciating pains that can be experienced."

dinsdag 24 april 2012

Hoog en droog in Mpumalanga - Natte voeten in Mozambique


Hoog en droog in Mpumalanga - Natte voeten in Mozambique


Zuid Afrika, daar moet het ook mooi zijn, laten we daar eens gaan kijken. Het was 14 februari 1999 toen we in Beira Mozambique in de auto stapten en via Zimbabwe naar Zuid Afrika reden. Bij Beitbridge kwamen we het land binnen. De Limpopo vormt daar de grens. De eerste plaats die je tegenkomt heet Messina. Dat klinkt niet erg Boers. Zitten we wel in het goede land?

Noord Transvaal heet dit gebied volgens mijn kaart maar Mandela heeft het omgedoopt in "Noordelike Provinsie". En Oost Transvaal, waar wij de meeste tijd doorgebracht hebben heet nu "Mpumalanga".

Mooi, ruim, groen, gezond, schoon Boerenland. Veel Hollandse namen en ze praten allemaal Afrikaans daar, inclusief de zwarten. Als je het leest is het makkelijk, maar het is moeilijk te verstaan en ze verstaan mijn Nederlands ook niet. Daarom toch maar meestal Engels gesproken. De woorden zijn vaak wel van Nederlandse afkomst: "paaie" zijn "wegen" en "rat" is versnelling. Geen poespas, geen u maar jy, geen voor- en achtervoegsels en verbuigingen en de "g" en "v" in bv hoger en over zijn verdwenen. Hoër en oër dus en een vogel is een voël. Vinnig is snel en stadig is langzaam. "Vir die vinnige doodmaak" stond er op een insektenspuitbus. Het klinkt zwaar en stijf, geen mooie taal maar het past goed bij ze.
Ze zien er uit zoals ze praten: stevige jongens en meisjes, flink uit de kluiten gewassen en gemiddeld wel een kilootje of twintig, dertig, veertig te zwaar. Ze houden van hun braai (BBQ) met een kratje bier erbij, dat is ze goed aan te zien.

Maar wel vriendelijk en gastvrij, en goeie boeren zijn het ook: overal prachtig fruit, groenten, kaas, vlees en alles voor een prikje. Het leven is goedkoop, minder dan de helft van NL. En ze wonen allemaal (de blanken uiteraard) in mooie huizen met grote tuinen en zwembaden in mooie park-achtige wijken.
Het enige probleem is de criminaliteit. Daarom heb ik even nog maar geen huis gekocht. Voor ƒ100.000 heb je een kasteel met een paar hectare grond, maar ik wacht nog maar even hoe het zich hier ontwikkelt.

De eerste week hebben we in de Drakensbergen doorgebracht en alle folder-attracties bezocht, de canyons, watervallen, spectaculaire uitzichten, oude goudzoekersstadjes en zo. Plaatsen als Tzaneen, Witrivier, Zandrivier, Pilgrim’s Rest. Ik zou daar graag eens met een rugzak rondhiken, maar met een baby is het voorlopig nog even autorijden en overnachten in hotels met warme badjes.
Mooie stadjes met leuke restaurants, hotels, lodges, inns, cottages, guesthouses, winkels. Veel Europese toeristen overal. Als je niet af en toe een palm zag staan zou je je ook in de Vogezen kunnen wanen, maar met veel meer ruimte en veel schonere lucht en water. Geen zure regen, de dennebossen staan er fris en gezond bij.

Vrijdag - zaterdag hebben we gewinkeld in Nelspruit en behalve kleren en speelgoed eindelijk het diamantje gekocht dat ik R. al sinds C.'s geboorte beloofd had, een mooi hangertje aan een gouden kettinkje en omdat ze er zo lang op heeft moeten wachten (maar meer nog omdat de prijs erg meeviel) maar meteen twee diamanten oorknopjes erbij.

Maandag zijn we het Krugerpark ingetrokken, het hoofddoel van de reis. We hebben niet eens veel wild gezien (het gras was te hoog en er was overal water zodat de dieren niet elke avond naar de drinkplaatsen hoefden te forenzen) maar het gevoel om in de ongerepte natuur te zijn is erg relaxend. We stonden elke ochtend om vijf uur op om de eerste game drive te maken. Normaal krijg je me er dan met geen paard uit maar daar sprongen we fluitend het bed uit en de auto in op zoek naar de leeuwen die R. graag wilde zien. Die hebben we niet gevonden, maar wel olifanten, giraffen, buffels, neushoorns, kudu's, hyena's, hippo's, impala's en ...... mijn eerste leopard. Hij stak net voor ons de weg over, ving iets in de berm, bleef daar liggen en wat rondlopen en dat hebben we minstens tien minuten lang van dichtbij kunnen zien. Tot een idioot die bij ons was komen staan zijn auto startte. Weg leopard.
Op donderdag 25 februari weer naar huis toe. Dat dachten we tenminste maar toen begon er van alles fout te gaan. Het begon er mee dat ik een hoop kleren in onze lodge liet liggen. Een paar uur later op het parkeerterrein bij de grens met Mozambique, een terrein van minstens twee hectare groot met ergens in het midden één klein lullig boompje, lukte het mij om met de achterkant tegen dat irritante boompje aan te rijden dat zich in de dode hoek verstopt had: deukje en een achterlicht aan barrels.

Verder bereikten we die dag zonder ongelukken Xai-Xai aan de kust in het zuiden van Mozambique. We wilden namelijk na ruim een jaar in dit land wel eens wat meer zien dan de weg naar Mutare en waren van plan om langs de kust omhoog naar huis te rijden, pakweg 1500 km. Sommigen doen het in een dag, maar wij waren van plan er drie dagen over te doen. Het werden er uiteindelijk tien.

Op vrijdag wilden we van Xai-Xai naar Vilanculos maar na een kleine 200 km kwamen we voor een weggespoelde brug over de Limpopo te staan en de bouw van een noodbrug zou nog wel een paar weken duren. Andere wegen zijn er niet, hotels evenmin en er zat niks anders op: terug naar Xai-Xai. Onderweg een lekke band, auto opgekrikt, wielmoeren los, smerig, zweten, maar wat ik ook deed, het wiel kwam er niet af. Is met behulp van een vriendelijke en sterke jongeman tenslotte toch gelukt.

Terug in Xai-Xai via de enige telefoon van de stad met de Nederlandse ambassade in Maputo gebeld om een nieuw ZA visum voor R. te regelen om dan samen via ZA en Zimbabwe terug naar huis te rijden. Of, als dat niet lukte met het visum, als alternatief R. en C. te laten vliegen en alleen te rijden. Dat lukte allebei niet, alle vluchten zaten vol en visum kon pas op maandag. Volgens de ambassade zou de brug snel klaar zijn en zij adviseerden me om daar in Xai-Xai op te wachten. Band laten plakken en maar terug naar hetzelfde vervelende hotel aan het strand waar we de nacht daarvoor geen oog dicht hadden gedaan vanwege de hitte en de disco die de hele nacht doorbonkte.

De kamer kostte $ 50 per nacht. Water, stroom, A/C, niets werkte. Voor dat geld krijg je in ZA een drie sterren hotel. Mooi was het er wel: wit strand,  stralend blauw/groen water en bij eb kun je naar het rif lopen en mooi gekleurde visjes zien zwemmen in de poeletjes en gaten.

De telefoon in Xai-Xai was 15 km van ons hotel en in het weekend gesloten. Informatie over de brug en over de weg verderop was niet te krijgen. Ik dacht dat ik het beste bij de tankstations kon vragen en toen die zaterdagmiddag zeiden dat de noodbrug nog lang niet klaar was, besloten we om de volgende morgen naar Maputo te reizen.
Maputo was maar 200 km dus we vertrokken laat en maakten ons geen zorgen over water en het feit dat we weinig (Mozambikaans) geld hadden. De de dag daarvoor geplakte band was weer lek en daar moesten we eerst even mee terug. Terwijl we daar wachtten, vertelde een Zuid Afrikaan me dat de brug weer open was. En ondanks dat we eigenlijk te weinig geld en water hadden (banken en winkels waren dicht op zondag) waagde ik het er toch maar op de andere kant op te rijden, ca 500 km naar Vilanculos. Dat is een toeristenplaats en daar kon ik zeker wisselen en water etc. kopen. Dus voor de derde keer de 200 km naar de brug en inderdaad, er was een stalen noodbrug gelegd en we konden eindelijk naar huis.
Wij hadden in ZA geen regen gehad, maar in Mozambique moest het flink geregend hebben want op diverse plaatsen waren wegen weggespoeld. Maar meestal was het provisorisch gemaakt en met onze Nissan Patrol ploegden we er makkelijk doorheen. De volgende stad was Maxixe met een mooi uitzicht over de baai naar Inhambane. Mooie zee, prachtige stranden, maar geen tijd om er van te genieten. Even stoppen, kijken, mooi vinden en doorrijden.

Mozambique is leeg, 3000 km van N naar Z en er wonen maar 18 miljoen mensen. Tussen de grotere plaatsen in zie je onderweg misschien om de tien km een paar strooien hutjes en verder bush, savanne zover het oog reikt. Geen mens, geen dorp, geen huis, winkel, restaurant, telefoon, tankstation, heel af en toe een andere auto.
Alles ging prima, tot zo'n 200 km na Maxixe en misschien 30 km van Vilanculos af. Daar begon hier en daar water over de weg te stromen, een paar cm eerst maar even later stond het een halve meter hoog. Dat was nog geen probleem maar ik begon me toch zorgen te maken over verderop. Terwijl ik daar nog mee bezig was, met zorgen maken, kwam ons een auto tegemoet met een blanke aan het stuur en ik hoefde niet eens te vragen hoe het was. Ik zag meteen aan de bleke kleur om zijn neus dat we beter konden omkeren. Hij moest dringend naar huis in ZA en was een paar km verderop voor $25 door een stel inboorlingen door een anderhalve meter diepe stroom geduwd. Dat was gelukt, maar zijn auto stond vol modderwater. Hij raadde me aan om te keren en als ik persé wilde kon ik het eventueel de volgende dag nog eens proberen.
GVD, GVD, vlak bij huis en toch weer helemaal terug? Maputo, ZA, Zimbabwe? Alles bijelkaar 2500 km? Ik wilde het nog niet zo gauw opgeven en wilde wachten tot het water ging zakken. Vlakbij, in Mapinhane, een stad bestaande uit een bezinepomp en drie huizen bleek een "hotel" te zijn en daar bleven we eerst maar eens overnachten. Je kunt je wel voorstellen hoe zo'n hotel in de bush er uitziet, geen stromend water, geen sterren, maar in plaats daarvan muggen, kakkerlakken en muffe, stinkende bedden.
Vanwege de overstromingen was Mapinhane tijdelijk een belangrijk busstation en er zaten en lagen tientallen mensen geduldig met hun geiten en kippen op vervoer naar de markt in Maxixe te wachten en we hebben het Afrikaanse plattelandsleven met volle teugen kunnen genieten.
Intussen arriveerden er 's avonds af en toe mensen uit het overstroomde gebied en na hun verhalen begon ik me toch wat zorgen te maken. Eén vrouw was 8 dagen onderweg geweest vanuit Beira en had hier en daar tot aan haar nek door het water moeten waden. Ik zag me al net als die vrouw vast zitten zonder eten, water, geld, diesel, met een baby van 1 jaar en werd steeds ongeruster. Ik nam een besluit: geen risico, niet proberen door het overstroomde gebied te rijden, maar de volgende dag terug naar Maputo. Vanwege de zorgen, de stank, de hitte en het gepraat de hele nacht van al die op de bus wachtende mensen hebben we geen oog dicht gedaan en zijn om zes uur opgestaan en vertrokken. Maar eerst nog een klein wondertje: de baas van het benzinestation die 's nachts thuis gekomen was wilde me wel honderd dollar wisselen! We konden tanken!  Ik denk niet dat we Maxixe anders gehaald hadden.

De 700 km naar Maputo gingen prima en ik vond dat we na die ellende wel een beetje luxe hadden verdiend in een hotel van $130 per nacht. Ik hoopte dat één nacht voldoende zou zijn, maar het werden er twee voordat we R.'s visum hadden. Een mooie stad Maputo, maar duur. Ze blinken nergens in uit de Mozambikanen, behalve in het afzetten van de mzungu's.

Woensdagochtend op stap naar ZA, nu was het alleen nog een kwestie van blik op oneindig en doorrijden. Dacht ik tenminste, maar na dertig km stonden we, nog steeds in Mozambique, alweer voor een ingestorte brug. Ik gaf het op, wilde terug naar Maputo en daar wachten op een vlucht naar Beira en de auto later maar een keer ophalen. Ik zag echter een paar mensen een zijweg inrijden en daar reed ik maar achteraan. Een erg stoffig en hobbelig weggetje, C. werd er niet goed van en kotste alles onder. Op een gegeven moment kwamen we aan een rivier waar je in drogere tijden via een stuw kon oversteken maar nu stond die een heel end onder water. De personenauto's in ons konvooi keerden om, maar een vrachtauto stak zonder veel problemen over. En wat een vrachtauto kan kan onze Nissan ook dacht ik, dus de 4x4 ingeschakeld en gas gegeven. Het lukte en na weer een hobbelig stuk weg en nog eens een litertje kots van C. kwamen we weer op de weg naar ZA.

Geluk bij een ongeluk: we kwamen langs het Krugerpark en ik kon de vergeten kleren ophalen. En behalve een lekke band in ZA, misselijk en diarree omdat ik iets verkeerds gegeten had, vervelende Zimbabwaanse douane die ons een uur lang niet binnen wilden laten, het verliezen van autodokumenten waardoor ik vreesde Mozambique niet meer in te komen (wat door een stalen gezicht van mij en stommigheid van de douanier de volgende dag toch lukte), enorme regenbuien, een bon voor te hard rijden, was het daarna gewoon een kwestie van geduldig kilometer na kilometer doordouwen voordat we zaterdagmiddag, een week te laat, weer in Beira aankwamen.
Alles bij elkaar hebben we 6240 km gereden, waarvan 2600 voor Jan met de korte achternaam. Dat is volgens mij op en neer van Amsterdam naar Barcelona.

Heerlijk om weer thuis te zijn. Ik durf niet uit te rekenen wat het allemaal gekost heeft.

Mister Cool in Somalië

Mister Cool in 1977
Het was juni 1977, ik zou mijn eerste buitenlandse project gaan doen. In Somalië, een land waar toen bijna niemand van gehoord had, laat staan geweest was. Zo'n eerste uitzending die bereid je goed voor natuurlijk. Ik las alle informatie die ik te pakken kon krijgen en vond o.a.: dat het een van de armste landen van de wereld was, dat de inwoners nomaden waren die met kamelen, koeien en geiten door het land trokken, dat het er erg heet was, dat het trotse mensen waren, dat het prachtige vrouwen waren daar (hoera!) maar dat het voor buitenlanders bijna onmogelijk was om met ze in contact te komen (shit!).
Via Nairobi vlogen we naar Mogadishu, mijn collega Isaac en ik. Op het vliegveld namen we de oudste en gammelste taxi die ik ooit had gezien, een Fiat, die tegen alle wetten van de mechanica in toch het centrum bereikte waar we incheckten in hotel Croce del Sud, een mooi gebouw uit de koloniale tijd, met een Italiaanse eigenaar. Het personeel, allemaal oudere mannen, gekleed in lange witte gewaden.
Nou, dat van die hitte dat klopte wel, gloeiend was het. Het was rond de middag toen we aankwamen en Isaac besloot eerst maar eens een siësta te doen. Maar ik was totaal opgewonden, wilde meteen alles zien en meemaken, pakte mijn camera en ging de straat op. Eerste fout: het land stond onder strenge Russische, communistische invloed in die tijd, alles was geheim en camera's waren NJET.  
OK, dan maar zonder camera en 10 meter buiten het hotel stelde ik meteen al vast dat dat van die mooie vrouwen ook klopte: knappe gezichtjes, ranke figuurtjes, kaarsrechte houding en kleurig en pikant gekleed in dunne, half-doorzichtige doeken die boven één schouder bij elkaar gebonden waren en de andere schouder vrij lieten. Maar wat was dat?: twee van die prinsesjes kwamen op me af, lachten me toe met een onweerstaanbare glimlach en zeiden "come my house".
Wat was dat nou? Dat klopte niet. Dat was niet volgens het boekje, die gastvrijheid. Zouden ze me uitnodigen voor een kopje thee? Ik vertrouwde het niet helemaal en vroeg voor de zekerheid: "to do what?", maar het antwoord maakte alles duidelijk: "you me fuck".
 
Aha, daar kwam de aap uit de mouw. Niet om de hete brij heen draaien maar recht op het doel af. Tsja, wat zal ik zeggen. Dat was op zich wel een aantrekkelijk aanbod, en ik wilde graag alles beleven wat Somalië te bieden had, maar twee minuten na aankomst al? Moest ik niet eerst de stad zien en wat van de Somalische cultuur tot me nemen? En het was echt gloeiend heet, dus ik maakte me er vanaf met: "it's too hot now, some other time perhaps", en vervolgde mijn wandeling.

Ongeveer zó gekleed ..........


........ maar dan met zó'n snoezige snoetjes

Ik liep door straten, langs moskeeën, over markten en was gefascineerd door de mensen, de geluiden, de geuren en kleuren en toen ik een paar uur later terugkeerde in het hotel had ik de interessantste middag van mijn leven gehad. Isaac was intussen wakker en we besloten er op de binnenplaats van het hotel eerst maar eens een te nemen voor de dorst: Breda bier nota bene, dat was in Nederland al jaren niet meer op de markt.

 
Het ging om een Nederlands ontwikkelingsproject, de bouw van een brug over de Juba river bij de stad Bardera, diep in het binnenland. Maar die brug moest nog ontworpen worden en mijn taak was het opmeten van de omgeving van de brug, wat metingen aan de rivier en de begeleiding van het boorwerk voor de berekening van de fundering, dat gedaan zou worden door een Italiaans bedrijf.
Maar voor we naar Bardera konden reizen moest er nog van alles geregeld worden en bepraat  met de wegenbouwminister in Mogadishu.
We huurden Gouled in, onze hulp en tolk op de komende reis en ook een Landcruiser met chauffeur: Hashi. Hashi wilde vooruit betaald worden en kocht van dat geld voor zichzelf een spierwit pak en voor de Landcruiser motorolie en filters. Hij kwam ons het pak trots laten zien en kroop er vervolgens mee onder de auto. Tien minuten later kwam hij er onder vandaan, zijn pak helemaal onder de olie en vet, maar dat scheen hem niets te interesseren. Knettergek was hij, die Hashi, maar daarover straks meer.
 
Verdere observaties in Mogadishu:
- dat het er barstte van de Russen. Als je er op straat een tegenkwam keek hij strak langs je heen en deed alsof je niet bestond;
- dat de Somalische mannen allemaal innig hand in hand met elkaar over straat liepen, inclusief onze minister;
- dat de ambtenaren wel erg traag en bureaucratisch waren maar niet corrupt;
- dat er geen misdaad scheen te bestaan, ik kon midden in de nacht veilig over straat lopen.
 
Somalië was toen nog een stabiel land dat met harde hand geregeerd werd door Siad Barre. Het noordelijk gedeelte, Somaliland, was Brits geweest en het zuiden Italiaans. Verder maakten ze nog aanspraak op de Ogaden woestijn die van Ethiopië was, op Djibouti en op een aangrenzend stuk van Kenia. Vijf gebieden, die in de Somalische vlag gesymboliseerd werden door een vijfpuntige ster. 
 
Dat regelwerk in Mogadishu duurde een paar dagen en de vrije tijd brachten we door in een Britse club aan het strand, waar we Breda bier dronken tegen de dorst, verbrandden in de gloeiende zon en onze ogen uitkeken naar de doorlopende erotische voorstelling van vrouwen die in hun halfdoorzichtige kleren de zee in stapten en er weer uit kwamen met die stof pikant vastgeplakt op hun lichaam.
 
Nadat alles geregeld was en we voor een maand eten, drinken, water, gas etc ingekocht en ingepakt hadden stapten we in de Landcruiser en reden richting Bardera, een paar honderd kilometer het binnenland in. Savannelandschap: lage bomen en struiken, tamelijk vlak, hier en daar een heuvel of een droge rivier. Geen wegen om over naar huis te schrijven: smalle hobbelpaden en soms zelfs helemaal geen weg, alleen droge rivierbeddingen. Geen wild te zien, maar wel herders met kamelen, koeien en geiten. Af en toe kwamen we door een dorpje, bestaande uit simpele, met takken in elkaar geflanste hutten. Hashi bewees steeds weer dat hij gek was en scheurde zo hard hij kon en luid toeterend door die dorpjes heen zodat vrouwen, kinderen, geiten en kippen in paniek wegvluchtten.
In één van die dorpjes stopten we om bij te komen van het hobbelen en daar kocht ik van een vrouw een beker kamelenmelk, want in die tijd vond ik nog dat ik alles moest uitproberen.
Niet lekker en het zag er wat onsmakelijk, grijzig uit. Dat kwam van de as die er als conserveringsmiddel doorheen gemengd wordt, zei Gouled om me gerust te stellen. En ook urine, maar dat zei hij pas toen ik het al op had.
 
Statistieken geven niet altijd een volledig beeld. Somalië exporteerde weinig of niets en was volgens de statistieken dan wel een van de armste landen van de wereld, maar dank zij hun vee zagen de mensen op het platteland er allemaal goed gevoed en gezond uit.
 
Bardera haalden we niet die dag en we overnachtten in een motel: twee hokken met een aarden vloer. In elk stond een bed met alleen een stalen spiraalmatras. Geen kussens, geen lakens, geen dekens, geen handdoeken maar wel een flitspuit met DDT tegen ongedierte. Maar het was heet, het krioelde van de muggen, slapen ging toch niet en in plaats daarvan hebben Isaac en ik die nacht maar doorgebracht met de fles jonge jenever die ik van thuis had meegenomen.

Het valt me ver van huis steeds weer op dat mensen elkaar allerlei intieme privé dingen toevertrouwen waar ze thuis nog niet over zou prakkizeren om het een ander te vertellen. Isaac wist 's morgens alle donkere geheimen van mij en ik die van hem. De jenever zal in dit geval ook wel wat bijgedragen hebben aan de openhartigheid.
 
In mijn kippenhok vond ik een stukje papier met een gedicht er op getypt, een afscheidsbrief aan het leven; in het Duits, ik heb het thuis nog ergens liggen. Het begon met de woorden: "Wantzen im Blut ...." en ging verderop over honger en ziekte en slapeloosheid. Raadselachtig, wie zou dat daar achtergelaten hebben? Zou die man in mijn kippenhok afgepeigerd zijn?
 
'n Paar uur hobbelen en zig-zaggen nog de volgende dag en daar lag Bardera aan onze voeten. Baardheere in het Somalisch, een radiomast, duizend lemen hutten en maar een paar stenen gebouwen, waaronder het guesthouse van het Italiaanse boorbedrijf dat de komende weken mijn onderdak zou zijn.
Een simpel huis, betonnen vloeren, ruwe gemetselde muren, kampeerbedden, de wc een hok met een gat in de vloer, de badkamer een met tentdoek afgeschermde plaats in de tuin waar je een emmer met rivierwater omhoog kon hijsen en over je heen laten stromen: de douche. Kortom: een viersterren accommodatie was het niet.
De gezellige zithoek in het guesthouse
Maar de kok had wel sterren, die kon heerlijke pasta's koken en ossobucca en alle andere gerechten op de Italiaanse menukaart. Dat kun je Italianen wel toevertrouwen, eten en drinken hebben ze altijd goed voor elkaar, waar ze ook zijn. First things first. En vrouwen natuurlijk, ook een commodity die altijd hoog op de prioriteitenlijst staat en daarvan huppelden er ook een stuk of vijf door het huis. 

Isaac, Gouled en de politiecommandant
De Italianen waren er niet, ze waren ergens aan het werk, zei de kok, en wij besloten om ze te gaan zoeken. We hobbelden over een geitenpad de bush in en na een paar kilometer, op de meest afgelegen plek van de hele wereld voor mijn gevoel, stonden we ineens oog in oog met een vrachtwagen: drie Italianen voor in de cabine en 20 Somalische arbeiders achter in de laadbak. Eindelijk weer contact met de beschaving, zowel voor hen als voor ons, we vielen elkaar zowat in de armen van geluk. Maar: ze spraken alleen Italiaans. En wij samen zo'n beetje alle Westeuropese talen, behalve Italiaans. Wat nu?
Maar geen nood: wij hadden Gouled, die Engels en Somalisch sprak en zij hadden een tolk en die sprak Italiaans en Somalisch. Dus dat ging als volgt: wij praatten in het Engels tegen Gouled, Gouled vertelde het in het Somalisch door tegen hun tolk en die weer in het Italiaans tegen Sandro, de aanvoerder van het Italiaanse team. En vice versa. Ik vermoed dat de fijne details van onze discussie verloren gingen in dat vertaalproces.
En zo hadden wij, de "beschaafde" Europeanen, twee Afrikanen nodig om met elkaar te kunnen communiceren.  Een bizarre situatie, de arbeiders op de laadbak stonden het met verbazing en ongeloof te bekijken.
 
Samen terug naar Bardera en goed kennis gemaakt met de Italianen. Uit Sicilië kwamen ze: Sandro Pozzati, achter in de vijftig, Pipo, in de twintig en een derde, van een jaar of veertig, waarvan ik de naam vergeten ben. Een gespierde, woest uitziende kerel die wat weg had van de kapitein van Kuifje. Bikkelhard, niet lang geleden was hij alleen uit  Mogadishu komen rijden, was omgeslagen, auto total loss, been gebroken en met dat gebroken been in drie dagen, in de gloeiende hitte, zonder eten en drinken naar Bardera gestrompeld.

Juba River
Nadat het werk besproken en geregeld was liepen Isaac en ik maar eens naar de rivier om wat foto's te maken van de plek waar de brug moest komen. Dat was de bedoeling tenminste, maar opeens sprong er een woest schreeuwende soldaat voor ons, zijn geweer dreigend op ons gericht. Hij dacht waarschijnlijk dat hij twee internationale spionnen gevangen had. Wij dachten dat ons laatste uur geslagen had. Maar wat we ook allemaal dachten, duidelijk maken konden we het geen van allen aan elkaar en, verbaasd dat we nog leefden, begonnen we, nadat we van de eerste schrik bekomen waren, vriendelijk glimlachend langzaam achteruit te lopen, terug in de richting van het huis. Er kwam geen schot.

Het eten was opgediend: spaghetti vooraf en salade en kalfsvlees en rijst en dessert, met Valpolicella er bij en Italiaanse koffie na. Leuke mensen, aardige man die Sandro. Met een royaal gebaar wees hij op de meisjes en zei: "prendere". Dat begreep ik, zoveel Italiaans verstond ik nog wel.
 
De volgende dag eerst maar eens de leger- en politiecommandanten opgezocht, ons voorgesteld en uitgelegd wat we kwamen doen. En vriendelijk verzocht om daarbij niet doodgeschoten te worden. En ook om foto's te mogen maken. Dat mocht, maar alleen van de locatie van de toekomstige brug, niet van alle staatsgeheimen in Bardera.
 
De betrekkingen met de autoriteiten waren gevestigd, het werk kon beginnen en daarom vertrok Isaac terug naar Mogadishu en vandaar naar Sudan. Ik was alleen met de Italianen, met Gouled en Hashi, met Magga en de andere meisjes, en met het aapje dat de Italianen in de bush gevangen hadden.
 
Ik sprak wat Frans en had een paar jaar Latijn gehad en met die ondergrond en met behulp van handen en voeten sprak ik na een paar dagen vloeiend Italiaans. 'n Soort Italiaans dan, ik denk niet dat het grammaticaal 100% perfect was, maar we begrepen elkaar.
 
De mensen in Bardera kenden de bruinverbrande Italianen die bijna net zo donker waren als zijzelf, maar zo'n witte huid als de mijne hadden ze nog nooit gezien. Ik was een sensationele bezienswaardigheid en ze zaten regelmatig met hun handen aan me om te voelen hoe dat aanvoelt.
 
De rivier zag er bruin en modderig uit, maar het was voor Bardera de enige waterbron. De hele dag lang liepen ezeltjes met grote waterblikken op hun rug, een links, een rechts, tussen de rivier en de stad op en neer te sjouwen. Iedereen dronk uit de rivier: stap stap stap het water in, bukken, een handvol water scheppen en drinken.
 
Bardera was een regionaal knooppunt en er was een pont die beide oevers verbond: een oude Amerikaanse legersloep die door een veerman met de hand aan een kabel heen en weer werd getrokken. In die tijd was Somalië het laatste land op aarde waar de pokken nog voorkwamen en de WHO was bezig met een vaccinatiecampagne om die uit te roeien. Dat ging tamelijk hardhandig: bij de pont stonden twee verpleegsters, elk voorzien van spuiten en van een gewapende soldaat en alle passagiers die met de pont arriveerden moesten hun bovenarmen bloot maken en als ze niet de littekens van de pokkenvaccinatie konden laten zien hadden ze de keuze tussen een spuit en een kogel. Over het algemeen koos men voor de spuit.

De pont van Bardera
De nachtelijke geluiden van Bardera kan ik me nog goed herinneren: het balken van de ezels, het huilen en blaffen en grommen van de honden en het brullen van de leeuwen in de wildernis.

In de weken dat ik er was, ergens eind juni, werd door het hele dorp de nationale feestdag gevierd met ophitsende muziek en tromgeroffel en wild dansende vrouwen, de moeders met hun babies op de rug gebonden. De hele nacht ging dat door. Toen hadden ze nog het ideaal om de vijf Somalische gebieden bijeen te voegen tot één nationale staat. Tegenwoordig ..., maar laat ik het daar maar niet over hebben.
  
Sandro was al vele jaren in Somalië en had wel eens gezien hoe kleine meisjes besneden werden door een oude vrouw met een bot mes. Hij beschreef hoe ze aan handen en voeten vastgebonden werden en de afschuwelijke pijn die die kinderen leden. De clitoris en alles wat los zit wordt weggesneden en dan wordt de opening met naald en draad dichtgenaaid. Een klein gaatje blijft open waardoor ze kunnen urineren. Als ze trouwen wordt dat gaatje een stukje opengesneden zodat de echtgenoot naar binnen kan en aan zijn gerief kan komen. Raakt ze in verwachting dan wordt kort voor de geboorte de poort helemaal geopend voor de baby, maar na de bevalling wordt die weer dichtgenaaid op de maat van de echtgenoot.
Ik zal hier niet in details treden, maar ik heb zo'n kale, besneden, van alle tierelantijnen ontdane opening met eigen ogen aanschouwd en kan uit de eerste hand getuigen dat die er voor een Westers persoon van het mannelijk geslacht met de standaard sexuele voorkeur niet echt uitnodigend uitziet.
 
De kok, naam vergeten, kauwde elke dag qat, een plant die uit Yemen aangevoerd werd. Je kauwt er op, houdt de vezels in de mond en slikt het sap door. Ik moest het ook eens proberen, zei hij, en gaf me wat. Het zag er uit als een takje van een ligusterheg en zo smaakte het ook: vies en bitter. Ik spuugde het na een paar minuten uit en heb het stadium van de tevreden, relaxte roes niet bereikt. En het daarna nooit meer geprobeerd, ook niet in Yemen, waar het spul vandaan kwam en waar ik een paar jaar later gewerkt heb.
 
Die gekke Hashi had de tijd van zijn leven in Bardera. Niets te doen, meer geld dan hij ooit had verdiend, en de inwoners van het dorp keken tegen hem op alsof hij de persoonlijke afgezant van de president, de Verenigde Naties en de Paus was. Die status dankte hij aan mij. Mister Cool noemde hij me en keek altijd met eerbied, bewondering en dankbaarheid naar me op.
Op een middag na het werk, fris gedoucht, wachtend tot het eten klaar was, zat ik in de tuin wat te spelen met het aapje. Hashi kwam het bekijken en wat hem bezielde weet ik niet, maar hij pakte een steen en gooide hem keihard naar het aapje.
Die krijste van de schrik en de pijn, ik schold en vloekte van woede en gaf Hashi een schop onder zijn kont en die vluchtte jankend weg, nog erger geschrokken dan het aapje.

Magga met het aapje
Een half uur later kwam Gouled naar me toe.
"Wat is er gebeurd met Hashi?"
"Ik heb hem onder zijn kont geschopt, die klootzak."
"Waarom?"
"Omdat hij het aapje met een steen gooide."
"Hij is naar de politie gegaan en heeft aangifte gedaan omdat jij hem wilde vermoorden."
"Moet hij zelf weten, interesseert me niet wat die gek allemaal vertelt."
"Ja, maar de politie gelooft het verhaal en neemt het serieus. Ze willen je komen arresteren."
 "Ga maar terug naar de politie en zeg dat ik morgenvroeg langs kom om het uit te leggen."
 
De volgende morgen:
"Goeiemorgen kapitein, wat is het probleem?"
"Hashi zegt dat je probeerde hem te vermoorden."

Ik vertelde in het kort wat er gebeurd was en waarom en dat een een moordaanslag volgens mij wat anders was dan een trap met mijn blote voet tegen Hashi's achterwerk. De kapitein geloofde me wel maar legde me uit dat ik geluk had dat ik nog leefde. Dat een trap onder de kont wel zo ongeveer de grootste belediging was die je een Somaliër aan kon doen en dat de Somalische erecode bloedwraak eiste.
Hij kon niet beslissen wat er met me moest gebeuren, hij moest dat aan de rondreizende rechter overlaten. Die zou over een maand of drie komen en in de tussentijd moest hij me opsluiten. Tenzij .... ik m'n excuses zou aanbieden aan Hashi. "Dat nooit, ik had hem nog veel harder moeten schoppen, die dierenbeul!"

De kapitein sprak geen Engels, en die hele conversatie werd heen en weer vertaald door Gouled. Die begon zich op dat punt zorgen over me te maken. De kapitein meende het serieus, zei hij, en hij smeekte me om mijn excuses aan te bieden. Drie maanden in een Somalische cel, en daarna een rechtszaak, dat trok me niet erg aan, dus ik zei OK, roep Hashi maar binnen.
Daar kwam hij aan, met een idiote grijns op zijn gezicht. Ik liep op hem toe, met een lachend gezicht, gaf hem een hand en zei in het Nederlands: "Hashi, stomme klootzak, als je dat nog een keer flikt dan schop ik je nog veel harder."
 
Dat werd door alle aanwezigen opgevat als geldig excuus en daarmee had het recht zijn loop gehad en was de Somalische eer weer hersteld. (De zaak zou later in Mogadishu weer losbarsten, maar op dat moment dacht ik dat het afgedaan was.)  Hashi was opgetogen: yes Mister Cool, thank you Mister Cool. Ik was weer vrij en kon weer aan het werk.

Toen het meetwerk allemaal klaar was had ik niet veel meer te doen. Maar ik moest de resultaten van het boorwerk mee naar huis nemen en er zat niets anders op dan te wachten tot de Italianen klaar waren.
De boringen op de beide oevers waren klaar, ze waren nu bezig met een boring midden op de rivier. Ik zat het van afstand te bekijken, zittend aan de oever, in de schaduw van een struik.

Er liepen daar altijd mensen langs, op weg naar of komend van de pont. Opeens sprong een man met een panga (groot mes) op me af en hakte er mee net boven mijn hoofd. Het gebeurde zó snel dat ik geen tijd had gehad om te schrikken. Wat was er gebeurd: de man zag een slang die zich van een tak omlaag liet zakken en op het punt stond om op mijn hoofd te landen. Hij had met een snelle slag de kop van het beest afgehakt en die rolde op de grond terwijl het lijf bleef hangen in de struik. Een mooie groene slang was het, een meter of anderhalf lang. Hij stroomde langzaam leeg, zijn bloed druppelde in het zand; rood bloed. Ik weet niet of het een giftige slang was, ik weet nog minder wat hij van plan was, misschien ook alleen naar even voelen hoe zo'n witte huid aanvoelt.

Een uur later: opwinding, geschreeuw en daar kwamen een man of vijf uit de bush met een python die ze net doodgeslagen hadden. Een monster was het, minstens zes meter lang en 20 cm doorsnee. Of ik hem wilde hebben? Ze boden aan de huid voor me te prepareren, maar dat aanbod wees ik beleefd af want ik betwijfelde of ik die op Schiphol door de douane zou krijgen.


 
Vlnr: Gouled, Mister Cool (met schildpad) en de schoolmeester, op de weg terug naar Mogadishu
Een paar dagen later was het boorwerk klaar. Ik nam afscheid van Bardera en de Italianen en begon de terugreis naar Mogadishu met Hashi, Gouled en een meeliftende schoolmeester. De terugreis lukte in één dag en in Mogadishu werd ik door de managers van het boorbedrijf, twee jonge ingenieurs, uitgenodigd om tot mijn vertrek in hun guesthouse te wonen. Ze hadden ook een luchtfoto voor me van de omgeving van de brug, in de tweede wereldoorlog gevlogen door de Royal Air Force. Er was niets veranderd in die dertig jaar en behalve de rivier, wat bush en een paar hutten was er niets op te zien. Maar luchtfoto's zijn streng geheime documenten zeiden ze en ik moest toestemming hebben van de regering om hem mee het land uit te nemen.

De volgende dag eerst maar eens naar de minister om verslag uit te brengen van het boorwerk en om die luchtfoto te regelen.
 
"Asalaam aleikum minister, mag ik binnenkomen?"
"Ah, Mister Cool, je bent terug uit de bush! Kom binnen, ga zitten. Hoe was Bardera? Heb je je werk kunnen doen?" "Ja, alles is prima verlopen, het meetwerk en het boorwerk is allemaal klaar. We hebben nu alle benodigde gegevens voor het ontwerp van de brug. Maar ik heb nog een verzoek: ik heb hier een luchtfoto en die zou ik graag meenemen." "Een luchtfoto!!! Dat is een geheim strategisch document. Dat kan zo maar niet. Dat moet ik in de ministerraad bespreken en de minister van defensie moet dat goedkeuren. Kom over een paar dagen nog maar eens terug."
"Er is trouwens nog een kwestie die ik met je moet bespreken. Hashi was hier en vertelde me dat je hem bijna doodgeschopt hebt."
"Die Hashi is niet goed wijs" zei ik en legde uit wat er gebeurd was en waarom ik kwaad was geworden en dat de hele zaak al door de politiecommandant in Bardera was afgehandeld.
"Dus je mishandelt een onderdaan van dit land om een aap te beschermen? Wat kan jou die aap schelen?" "Tsja, in Europa vinden we dat we dieren moeten beschermen. Mishandeling van dieren is bij ons een misdaad."
"Maar je bent hier Afrika" beet hij me toe, "en hier vinden wij mishandeling van mensen een misdaad. Je hebt je in ons land maar te houden aan onze wetten."
"Daar heb je wel gelijk in", zei ik een beetje bedremmeld, "maar ik heb Hashi in Bardera al mijn excuses aangeboden."
"Met excuses is die zaak niet afgedaan" zei hij, "zó gemakkelijk kom je er niet van af. Ik zal eens met de minister van justitie bespreken wat we hier mee gaan doen. We hebben al meer Nederlanders in de gevangenis zitten, je zou de eerste niet zijn."
Kort daarvoor was een Nederlands zeiljacht aangehouden in de Somalische territoriale wateren en de opvarenden, een ouder echtpaar, waren gearresteerd en op verdenking van spionage opgesloten.
"Je mag het land voorlopig niet verlaten, kom volgende week maar eens terug, dan zullen we kijken wat we met je gaan doen."

Ik kon me eigenlijk niet voorstellen dat de minister dat cadeau van Nederland, die gratis brug, in gevaar zou brengen vanwege een trap onder de kont van een halve gare chauffeur, maar helemaal lekker zat het me toch niet. Maar goed, voorlopig was ik nog op vrije voeten en had ik vakantie in Mogadishu. 's Morgens werkte ik aan mijn rapport voor het hoofdkantoor en de rest van de dag trok ik op met de twee jonge Italiaanse ingenieurs. Die jongens hadden het voor elkaar daar, een dolce vita waar je alleen van kunt dromen: mooi groot huis, werken van 8 tot 1, 's middags naar het strand: surfen, snorkelen en harpoenvissen en elke avond een party met een zwerm Somalische vriendinnen en met de die nacht in Mogadishu overblijvende Alitalia stewardessen. Dan gingen de 's middags gevangen vissen en kreeften op de BBQ en kwam het bier, de wijn en de whiskey uit de kast en werd er de hele nacht gefeest, gezopen en de beest uitgehangen.
Ik wilde zo'n stewardess eens laten horen dat ik een aardig woordje Italiaans mee kon spreken en begroette haar met "buona notte", wat niet "goeienavond" betekent, wat ik bedoelde te zeggen, maar "welterusten", fluisterde een van die Italianen me in.
 
Een van de vriendinnen van het ingenieursduo kwam me opzoeken in het guesthouse. Ik ontving haar in de woonkamer en liet koffie aanrukken. Ze klaagde dat ze niet de volle aandacht kreeg, dat Gianni haar een beetje links liet liggen de laatste tijd en vroeg of ze mijn huis mocht zien.
Het duurde even voor ik snapte dat ze niet mijn 5.000 km verwijderde huis in Nederland bedoelde, maar mijn aangrenzende slaapkamer. Toen dat doordrong heb ik, als vriendendienst aan Gianni, het aandachtstekort maar even aangevuld. Wat doe je niet allemaal voor je vrienden.
 
Vermoeiend, zo'n leven en na een dag of vijf besloot ik maar eens bij de minister langs te gaan en te kijken of ik al weg mocht. Dat mocht niet, ik moest geduld hebben, er was nog geen beslissing genomen over de foto en ook niet over mijn Hashi geval.
 
Terug naar mijn vrienden en de zaak besproken. Die schatten in dat ik eigenlijk weinig risico zou lopen als ik zonder toestemming zou vertrekken. Somali Airlines zou de de volgende dag een nieuwe vlucht openen, vanuit de Seychellen via Mogadishu en Cairo naar Rome en ze konden er wel voor zorgen dat ik op die vlucht kwam.
Ik besloot het er op te wagen, pakte de luchtfoto goed in tussen de bladen van een schrijfblok en vertrok de volgende morgen vroeg naar het vliegveld. 3 Juli 1977 was het, mijn 30ste verjaardag. Het zou een spannende dag worden. Zonder problemen ingecheckt, door de douane heen en naar de vertrekhal, een gloeiend hete schuur met 20 plastic stoeltjes die allemaal al bezet waren. Staan dus. De geplande vertrektijd was 9 uur, maar er was wat vertraging opgetreden deelde men mee. Shit, ik wil zo snel mogelijk weg hier, kom op met die kist. 11 uur, nog meer vertraging. Ik stond al vier uur in die stinkende hete hal en ik was jarig. 12 uur, de deur ging open en binnengestapt kwamen twee gewapende militairen vergezeld van een gluiperig uitziend klein mannetje in burger. Ze bleven bij de deur staan, speurden rond, zagen me staan en kwamen recht op me af. De dwerg keek me geniepig aan en snauwde: "meekomen". Dat was het dan dacht ik, 30 jaar vrijheid en de rest van mijn leven wegrotten in een Somalische gevangeniscel. We liepen naar de hal waar alle ingecheckte bagage stond. "Waar is jouw koffer?" ik wees hem maar aan, wat kon ik anders doen? "Openmaken" blafte hij, en ik gehoorzaamde braaf. Daarop begon hij te graaien, alles werd overhoop gehaald en onderzocht, hij bladerde in alle boeken en schrijfblokken, het was duidelijk dat hij naar de foto zocht. Hij zou hem wel vinden, dat kon niet anders, en dan was ik echt de lul. Op mijn verjaardag de bak in. Diefstal van geheime staatsdocumenten, illegaal de grens over, molesteren van een onschuldige staatsburger, dat zou me minstens tien jaar gaan kosten.
 
Maar hij vond hem niet!!!! "Volgen" zei hij nijdig, liep met mijn koffer terug naar de incheckbalie en zette hem op een weegschaal. Twee kilo te zwaar krijste hij, dat kost je twee honderd dollar! Het drong op dat moment tot me door dat hij het opgaf en alleen nog een beetje wilde pesten, dat kleine rancuneuze opsodemietertje. Er viel honderd kilo gewicht van me af. Ik had voor de poort van de hel gestaan, had het vuur al gevoeld en de zwavel al geroken en kwam in één klap midden in de zevende hemel terecht. Ik moest 200 dollar betalen maar dat was het mooiste verjaardagscadeau van mijn leven.
Die twee kilo was trouwens net het gewicht van een papaya die ik ingepakt had en dat werd op slag de duurste papaya aller tijden. De koffer werd weer bij de vertrekkende koffers gezet en ik mocht me weer bij de vertrekkende passagiers voegen. En eindelijk, om een uur of twee kwam hij aanzetten, een oude gammele DC 8 van Somali Airlines.

 
Gammel of niet, ik wist niet hoe gauw ik er in moest komen en toen hij een uur later het luchtruim koos slaakte ik een zucht van verlichting met een kracht van 6 op de schaal van Richter. Gered! Naar huis! Vrij! Niet naar de gevangenis!
 
In Cairo moesten we een uur wachten. Ik ben daar even naar buiten gelopen en kon toen pas goed zien wat voor een oude, gammele, slecht onderhouden kist het was. Van kamelen hebben ze meer verstand dan van vliegtuigen. Maar dat laatste stuk naar Rome haalde hij toch ook nog. Het was al laat toen we landden, mijn vlucht naar Amsterdam was al weg. Ik wisselde een paar honderd dollar voor een miljoen lire en nam een taxi naar het dichtstbijzijnde hotel. Daar ging ik aan de bar zitten en vierde met een andere gestrande passagier, een Duitser, mijn vrijheid en mijn 30ste verjaardag.
 
PS 1: Dit alles vond plaats in juni - juli 1977. Ik heb dit opgeschreven in mei 2009, 32 jaar later, helemaal uit mijn geheugen. Ik sta er zelf van te kijken dat ik nog zoveel details weet. In die 32 jaar heb ik in diverse landen gewerkt en veel interessante en spannende dingen meegemaakt, maar er is lang niet zoveel van blijven hangen. Het was mijn eerste reis naar Afrika en die heeft blijkbaar een onuitwisbare indruk achtergelaten.
 
PS 2: Ik heb het Duitse gedicht gezocht en gevonden:
 
Gebet
 
Klebrige Wantzen im Blut,
verfluchte Ratte der Schlaflosigkeit,
verfluchte Ratte, die mit mir alles teilt,
nächtliches Bett
sowie mein tägliches Brot.
Nichts hinterlassend
außer diesem geschwürigen Hunger,
der sich zwischen den Adern ausdehnt.
Geräuschlos wie der Tod,
der irgendwo lauert,
oder wie die bleierne Wolke,
die wie die Raupe auf den Stern zu kriecht,
Leben und Licht erstickend,
oh Götter, geboren
aus Ohnmächtigheit,
verlaßt meinen Altar
in dieser Stunde
der Selbstbesinnung.
 
 
Aden
Berlin 1974
kurz vor der Abreise

Zanzibar: zon, zee en dekenkisten

April 2009

"Buy Obama, bye bye Bush", daarmee lokte een vrouw ons haar souvenirwinkeltje binnen. Obama wordt vereerd in Oost Afrika en doeken en T-shirts met zijn naam en foto zijn populair. Kenya, Uganda, Sudan eisen allemaal zijn opa, en daarmee hem, op als zoon van hun land.
We deden een wandeltour door Stone Town, het eeuwenoude centrum van Zanzibar Town, een doolhof van smalle steegjes met hotels, restaurants, boutiques, galeriëen en souvenirwinkels, o.a. in het geboortehuis van Freddy Mercury, de zanger van Queen. Buiten hangen foto's van hem aan de muur. Hij is Zanzibar's beroemdste zoon, maar niet voor Oweisa, onze gids. Hij geneerde zich voor hem. Een kerel met corset en jarretels voldoet niet aan zijn mannelijk ideaalbeeld. En evenmin aan het mijne trouwens.

Het geboortehuis van Freddy Mercury

 Goede vrijdag 10 april waren we met Air Uganda uit Kampala vertrokken. Helemaal gerust was ik er niet op. Een collega vloog onlangs met AU naar Nairobi, maar toen ze daar aankwamen wilde het landingsgestel niet naar buiten. En het is een beetje lastig landen zonder die wielen. Ze bleven daarom maar wat rondjes draaien met 100 paniekerige passagiers aan boord die allemaal dachten dat hun laatste uur geslagen had. Maar tenslotte vond de piloot toch het juiste knopje en kwamen ze veilig terug op aarde. AU is vorig jaar opgericht en gestart met twee oude MD 87's. Maar bij ons functioneerde alles en wij hadden een prima vlucht over Lake Victoria, de Serengeti, de Ngorongoro krater en de Kilimanjaro, al zaten die laatste twee achter de wolken verstopt.
 
Anderhalf uur vliegen is het maar en dan in 10 minuten per taxi naar het Dhow Palace Hotel in Stone Town: een mooi gerestaureerd gebouw, meer museum dan hotel, vol antieke meubels, dekenkisten, klokken, lampen, grammofoonspelers, muziekinstrumenten, schilderijen, koperen schalen etc. Prachtig allemaal, alleen konden we niet slapen door de herrie van de A/C.

Dhow Palace interieur
Ik was rond de jaarwisseling '92/93 al eens op Zanzibar geweest en was benieuwd hoe het veranderd was. Dus eerst maar eens een city tour door de smalle steegjes, langs de Anglicaanse kerk, gebouwd op de plaats van de vroegere slavenmarkt, de slavenkerkers, de vis-, vlees-, groentenmarkt, het museum "House of Wonders", het vroegere paleis van de sultans, en het oude Fort.
Tot het in 1873 verboden werd was Zanzibar het centrum voor de Arabische slavenhandel. Hier zijn ze vanuit heel Oost Afrika naartoe gebracht en op de markt verkocht. De beschrijvingen van onze gids over de behandeling van die mensen waren té gruwelijk voor woorden.
Het slavenmonument
Er zijn wat hotels en restaurants bijgekomen en ze zijn ook wat luxueuzer en duurder dan toen, maar verder is er niet zo veel veranderd. De  deuren zijn er ook nog, grote met houtsnijwerk en koper versierde deuren waar Stone Town beroemd om is. De sultans van Oman zijn hier een paar eeuwen de baas geweest en dat is goed te zien aan de architectuur, de cultuur en de kunst. Afrikanen vormen de meerderheid van de bevolking, die verder uit Arabieren, Indiërs, Perzen bestaat en alles wat daar tussenin zit.

Dikke deur
Zanzibar is het "spice island". Je komt er niet weg zonder spice tour: peper, kardamon, nutmeg, foelie, kaneel, kruidnagelen, noem maar op. We werden rondgeleid door Hamish, een ware kunstenaar; terwijl we over de farm rondliepen en hij ons al die kruiden liet zien en ruiken en af en toe in een boom klom om ze te plukken, toverde hij voor ons van palmbladeren: een hoed, twee mandjes, twee kikkertjes, een stropdas en drie ringen.
En zó ziet hij er van binnen uit: nootmuskaat; nutmeg
's Avonds een tafel gereserveerd op het terras van het Africa House, direct aan zee, de eretribune voor de dagelijkse show: de zonsondergang. In theorie tenminste, als niet regent. En dat deed het wel; op het moment dat we aan tafel gingen begon het te spetteren en even later scheurde de hemel open en verzoop Stone Town in de zondvloed. Niet erg, binnen zaten we ook prachtig in een soort Arabische haremkamer tussen alle Arabische tafels en stoelen, kussens, lampen, dekenkisten, schalen en andere kunstvoorwerpen.
 
12 April, eerste Paasdag, verhuisden we naar Jambiani aan de oostkust. Het komt me bekend voor, ik denk dat ik hier eind '92 ook geweest ben. Palmbomen, spierwit strand en een ongelofelijk gekleurde zee: van bleek turquoise-groen to diep azuurblauw en alles daartussenin.
Blauwe zee, wit strand, palmen .... maar waar zijn de chicks in bikini?
Destijds kon je er alleen in een 4x4 komen en waren er alleen een paar primitieve guesthouses en restaurants. Als je nu op het internet zoekt vind je tientallen hotels en resorts en ik was bang dat ik een soort Costa Brava zou aantreffen, maar dat viel mee. Er loopt nu een goede weg naar toe en er zijn veel nieuwe hotels, guesthouses, restaurants bijgekomen, maar gebouwd in lokale stijl en Jambiani ziet er nog steeds wel uit als een Afrikaans vissersdorp. Diverse Europeanen hebben grond aan zee gekocht en er een huis op gebouwd: € 40.000. Hier vinden ze het schandalig duur. Honderd meter van zee af kost een stuk bouwgrond € 200.
Wij verbleven in Sau Inn, aan het strand, 39 appartementjes gebouwd rondom het zwembad en de bar/restaurant. Het ziet er allemaal mooi en luxueus uit op het eerste gezicht, maar van dichtbij is het echt Afrikaans: rommelig en slecht afgewerkt.
 
Zeewierster


Het kweken, oogsten, drogen van zeewier is de hoofdbusiness in Jambiani. Bij eb zie je overal paaltjes met draden er tussen gespannen waar het spul aan groeit, door vrouwen geplukt wordt en in grote zakken op het hoofd aan land gedragen. Daar wordt het gedroogd en dan naar China verkocht, waar ze er medicijnen, lotions en crèmes van maken.
Tweede paasdag: met een dhow een stuk de zee op en snorkelen. Claudia tenminste. Ik zat in de boot, maakte foto's en zat te verbranden in de felle zon. Ruby bleef slapen.
Geluncht bij Chanja die zich Captain Cook noemt. Hij nam de bestellingen op en sprong dan op zijn scooter om in het dorp de vis, calamari, kreeft, uien en tomaten te gaan kopen.
Aardige jongen, goeie kok, alleen hadden wij de pech dat zijn zus die dag kookte en dat was wat minder. Hoogstens Korporaal Cook.
 
14 April was dolfijndag: met een taxi naar de zuidpunt van het eiland, een boot in, de zee op en daar zwemmen tussen de dolfijnen. Dat was het plan tenminste, maar helaas: de dolfijnen hadden geen tijd om te spelen; te druk met jagen. We hebben er wel 'n stuk of 20 langs zien racen.
En om te zwemmen was de zee te wild, zodat we om half elf al aan de lunch zaten die deel uitmaakte van het dolfijnenpakket.
 
Zanzibar is ook goed voor je schelpenverzameling. Voor gewone Scheveningse schelpen buk je je niet eens want het strand ligt vol met van die gedraaide slakkenhuisachtige en kegelvormige schelpen in allerlei kleuren. En ovaal-ronde kauri schelpen met zo'n getande spleet aan de onderkant
Doet me vaag ergens aan denken .....
En ook van die grote, roze, erotische fantasiëen opwekkende organen. Net vleeskleurige lippen, en dan laat ik in het midden welke. Die vind je niet op het strand maar worden door vissers gevangen in diep water. Vervolgens worden de rechtmatige bewoners hardhandig uit hun woning verwijderd en worden de ontruimde panden de toeristen aangesmeerd. Ik ben er tegen om die handel te steunen maar Ruby en Claudia hebben zich weer een hele verzameling vermoord zeeleven aangeschaft.
 
Het toeristenseizoen ligt hier grotendeels stil in de regentijd die van half april tot juli duurt en veel hotels sluiten in die periode. In ons hotel waren wij de laatste dagen de enige gasten. En je kon er de klok op gelijk zetten: pünktlich op 15 april begon het 's middags te regenen aan de oostkust. En als alles grijs en nat is dan zijn de mogelijkheden tot vermaak beperkt. Strand en zee, veel meer is er niet te beleven. En het was niet alleen het weer dat niet meer meewerkte, op dezelfde dag viel de stroom uit, startte de generator niet en hadden we geen water.
 
Het kan toeval zijn, maar ik heb wel heel veel vrouwelijke stelletjes gezien op Zanzibar. Hebben die de afslag naar Lesbos gemist?
 
De schoonmaaksters verdienen een eervolle vermelding voor de prachtige manier waarop ze de schone handdoeken decoreerden: opgerold en gevouwen in de vorm van statige zwanen en versierd met hibiscusbloemen.
 
Had ik al verteld dat de Zanzibarianen vriendelijke, relaxte mensen zijn? En tolerant, want hoewel het bijna 100% moslims zijn kun je overal alcohol krijgen. Vrouwen en meisjes lopen allemaal met hoofddoekjes, maar zien er toch vrolijk en vrij uit en dat kun je van de meeste islamitische landen niet zeggen.
 
17 April, Mosa de barbediende had een dhow geregeld en ging met ons vissen en snorkelen. Het was half bewolkt, er stond een strakke wind, de zee klotste, het zeil klapperde, we doorkliefden de golven en ineens .... KRAK!!!: de mast gebroken! Of eigenlijk niet de mast, maar de lange staak waar het zeil aan vast zit. Geen nood, op het halve zeil terug naar het strand gefladderd en herstart in een andere dhow. Daar hebben ze er zat van, de uitgeholde stam van een mango-boom, links en rechts een drijver, achter een roer en in het midden een mast waar het driehoekige dhowzeil aan omhoog wordt gehesen.

In de dhow de zee op
We stoven, als je dat tenminste kunt zeggen van een boot, een kilometer of vier de zee op en daar ging het anker uit. De golven waren Claudia te hoog om te snorkelen, dus het programma werd beperkt tot vissen. Een haakje aan een snoer, een worm of een stukje inktvis er aan, een end de zee in geslingerd en wachten op beet. Als je wat voelt knabbelen 'n ruk aan het snoer, snel binnenhalen en dan hing er een spartelende vis aan de haak. Prachtige beestjes, allerlei vormen en kleuren: wit, zwart, geel, groen, oranje, roze, blauw en paars. Wij zouden ze voor het mooi in een aquarium doen, maar hier doen ze ze voor het lekker in een pan.
Hebbes!
 En toen we na een uur of drie uitgekeken en uitgedobberd waren en een lunch bijelkaar gevist hadden, zeilden we terug naar ons hotel. Een half uur later lagen de vissen gebraden op ons bord.

En zo zien ze er gebraden uit ...

Op 18 april haalde Hassan ons weer op met zijn taxi en bracht ons naar Asmini Palace hotel in Stone Town. Geen zwembad, minder antieke trödel en wat verder van zee, maar comfortabeler dan Dhow Palace. Zacht zoemende split level A/C op de kamer, niet zo'n knetterende tractor als in Dhow Palace.
De eigenaar is een Canadees. Volgens de manager had hij het gebouw 5 jaar geleden voor $100.000 gekocht, er in 3 jaar tijd nog eens voor $100.000 aan verbouwd en nu is het bijna het hele jaar volgeboekt. Twaalf kamers @ $ 100/dag + restaurant. Ik ben al aan het rekenen of het wat voor me is voor na mijn pensioen.
 
19 April, souvenirdag: twee houten, met koper beslagen kistjes, twee boa spellen, armbandjes, oorbellen, sleutelhangers, koelkastmagneten, T-shirts, kruiden en twee harembroeken voor Claudia. Hout is goedkoop; textiel wat duurder. Terwijl we door zo'n steegje liepen hoorden we heilige gezangen. Eerst in de verte, maar steeds dichterbij en ineens stonden we voor een mooie grote katholieke kerk waar net een mis aan de gang was; in het Swahili. Het was zondag. De verschillende religies schijnen goed met elkaar overweg te kunnen.
 
Maandag 20 april, dit schrijf ik in het vliegtuig op weg naar huis. Bij de security check van de bagage kwam ik er achter dat je geen schelpen uit mag voeren. Er zaten er minstens 200 in de koffer. "Kan het zijn dat ik schelpen zag, meneer?", vroeg de politiedame die de scanmachine bediende. "Ja, het zou kunnen dat mijn vrouw er één of twee ingepakt heeft.." "Waar gaat u naar toe?" "Uganda, en daar mag je schelpen invoeren." Ze geloofde het maar half, maar zei "vooruit dan maar", en liet de koffer door.
Op dat moment kwam Claudia aanlopen: "Mevrouw, we hebben heel veel schelpen gekocht, hele grote."
 
Wat kunnen kinderen soms toch schattig uit de hoek komen. Ze is inmiddels alweer aan de beterende hand en kan door haar rechteroog al een beetje zien.
 
En nu is het 22 april en is de Zanzibar trip alweer geschiedenis, een mooie herinnering.